Kosmisch verraad (januari 2007)
Uit Bijbelse Boeken en Preken
(Nieuwe pagina aangemaakt met '{{info|Cosmic Treason (January 2007)}}<br> De vraag “Wat is zonde?” is gesteld in de Westminster Shorter Catechism<sup>1</sup>. Het antwoord gegeven op deze catec...')
Huidige versie van 7 jul 2022 om 20:08
Door R.C. Sproul
Over Aard van Zonde
Een deel van de Right Now Counts Forever-serie
Vertaling door Bert Dijkhoff
U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).
De vraag “Wat is zonde?” is gesteld in de Westminster Shorter Catechism1. Het antwoord gegeven op deze catechesische vraag is gewoon het volgende: “Zonde is elk gebrek aan aanpassing aan of de overtreding van de wet van God.”
Laten we eens kijken naar enkele elementen van dit catechetisch antwoord. In het eerste deel wordt zonde omschreven als een soort gebrek of tekortkoming. In de middeleeuwen probeerden christelijke theologen het kwaad of de zonde te definiëren in bewoordingen als ontbering (privatio) of verloochening (negatio). Met deze woorden werd het kwaad of de zonde gedefinieerd als een tekort aan overeenstemming met goedheid. De negatieve terminologie gerelateerd aan zonde kan gezien worden in Bijbelse woorden zoals ongehoorzaamheid, goddeloosheid of immoraliteit. Bij al deze woorden zien we dat het negatieve wordt benadrukt. Andere voorbeelden zouden woorden kunnen zijn als oneer, antichrist, enzovoort.
Maar om een volledig beeld van zonde te krijgen, moeten we inzien dat het om meer gaat dan verloochening van het goede of meer dan simpelweg een tekort aan deugdzaamheid. We zouden geneigd kunnen zijn te denken dat zonde, wanneer het uitsluitend in negatieve bewoordingen is gedefinieerd, slechts een illusie is. Maar de verwoestingen van de zonde wijzen er met veel bombarie op dat de kracht ervan reëel is, een realiteit die niet weggeredeneerd kan worden door te doen of het een illusie is. De hervormden voegden aan het idee van privatio het begrip realisme of actie toe zodat het kwaad bezien kan worden met de uitdrukking “privatio actuosa.” Dit benadrukt het actieve karakter van de zonde. In het catechismus is zonde niet alleen gedefinieerd als een gebrek aan aanpassing maar ook als een daad van overtreding, een actie waarbij een norm wordt genegeerd of geweld wordt aangedaan.
Om te begrijpen wat zonde betekent, kunnen we het niet definiëren buiten haar relatie met de wet om. Het is Gods wet die bepaalt wat zonde is. In het Nieuwe Testament, met name in Romeinen, behandelt de apostel Paulus het punt dat er een onafscheidelijke relatie ligt tussen zonde en de dood en tussen zonde en de wet. Dit is de eenvoudige formule: ‘geen zonde’ komt overeen met ‘geen dood’. ‘Geen wet’ komt overeen met ‘geen zonde’. De apostel beargumenteert dat als er geen wet is, er geen zonde is, en waar geen zonde is, is geen dood. Dat berust op de veronderstelling dat de dood de menselijke religieuze beleving is binnengedrongen als goddelijke veroordeling voor zonde. Maar zonder wet kan er geen zonde zijn. De dood kan niet het menselijk bestaan binnenkomen eerdat Gods wet is onthuld. Om die reden stelt de apostel dat de morele wet al van kracht was voordat God Israël de Mozaïsche wet gaf. De stelling baseert zich op de veronderstelling dat de dood in de wereld was vóór Sinaï, dat de dood heerste van Adam tot Mozes. Dat kan alleen maar betekenen dat Gods morele wet aan Zijn schepselen werd gegeven lang voordat de stenen tafelen werden verstrekt aan het volk Israël.
Dat spreekt voor Immanuel Kants bewering dat er een universeel moreel gebod bestaat dat hij het categorical imperative noemt, dat aangetroffen kan worden in het bewustzijn van een ieder met een zintuigelijk waarnemingsvermogen. Omdat het Gods wet is, die bepaalt wat zonde precies inhoudt, blijft ons niets anders over dan te zien wat het afschuwelijk gevolg is wanneer we deze wet overtreden. Wat de zondaar nodig heeft om gered te worden van het straffend deel van deze wet is wat Solomon Stoddard2 gerechtigheid van de Wet noemde. Zoals zonde wordt gedefinieerd als een tekort aan aanpassing aan de Wet of overtreding van de Wet, is het enig tegengif voor deze overtreding, gehoorzaamheid aan de Wet. Wanneer we die gehoorzaamheid aan de Wet van God hebben, lopen we niet het gevaar veroordeeld te worden door God.
Solomon Stoddard, de grootvader van Jonathan Edwards, schreef in zijn boek De gerechtigheid van Christus3 de volgende conclusie over de waarde van de gerechtigheid van de Wet: “Het is voor ons voldoende wanneer we de gerechtigheid van de wet hebben. Er gaat geen gevaar uit van ons falen als we deze gerechtigheid hebben. De zekerheid van de engelen in de Hemel is dat ze de gerechtigheid van de wet hebben en het is voldoende zekerheid voor ons als wij de gerechtigheid van de wet hebben. Als we de gerechtigheid van de wet hebben staan we niet onder de vloek van de wet. We worden niet bedreigd door de wet; wij tarten het recht niet; de veroordeling van de wet heeft geen grip op ons; de wet heeft niets in te brengen tegen onze redding. De ziel die de gerechtigheid van de wet heeft, is buiten het bereik van de dreigingen van de wet. Waar de eis van de wet wordt opgevolgd, vindt de wet geen schuld. De wet vervloekt alleen het tekort aan perfecte gehoorzaamheid. Ja, en bovendien, waar de gerechtigheid van de wet is, heeft God zich eraan verbonden om eeuwig leven te geven. Dergelijke mensen zijn erfgenamen van het leven overeenkomstig de beloftes van de wet. De wet verklaarde hen erfgenamen van het leven, Galaten 3:12: ‘Wie doet wat de wet voorschrijft, zal leven’4” (De gerechtigheid van Christus, p. 25).
De enige gerechtigheid die voldoet aan de eisen van de Wet is de gerechtigheid van Christus. Het is slechts via toerekening van deze gerechtigheid waardoor de zondaar ooit de gerechtigheid van de Wet kan hebben. Dat is belangrijk voor ons inzicht vandaag de dag nu de toerekening van de gerechtigheid van Christus breeduit wordt betwijfeld. Wanneer we het idee van de gerechtigheid van Christus verwerpen, hebben we geen hoop want de Wet is voor God niet onderhandelbaar. Zolang de Wet bestaat, staan we onder haar veroordeling tenzij onze zonden afgedekt zijn door de gerechtigheid van de Wet. De enige afdekking die we kunnen hebben is die ons toekomt via de actieve gehoorzaamheid van Christus die Zelf voldeed aan elk regeltje en elke paragraaf van de Wet. Zijn opvolging van de Wet door Hemzelf is een plaatsvervangend werk waardoor Hij de beloning kreeg die hoort bij zo’n gehoorzaamheid. Hij doet dat niet voor Zichzelf maar voor Zijn volk. Dat is de context van deze toegerekende gerechtigheid, deze verlossing van de veroordeling van de Wet, deze redding van de verwoestingen der zonde is de achtergrond van de Christelijke heiliging waarbinnen we deze zonde in ons moeten laten afsterven, want Christus stierf voor onze zonden.
Noot van de vertaler
1Leerboek waarin de leer der kerk in vraag en antwoord wordt uiteengezet, geschreven in 1646 en 1647 door de Westminster Assembly, een kerkvergadering van 1643 tot in 1649
2Amerikaanse puritein (1643 – 1729)
3Originele titel: The Righteousness of Christ
4Citaat uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)