4 verlammende angsten

Uit Bijbelse Boeken en Preken

(Verschil tussen bewerkingen)
Ga naar:navigatie, zoeken
Pcain (Overleg | bijdragen)
(Nieuwe pagina aangemaakt met '{{info|4 Debilitating Fears}}<br> Vier angsten tarten elke evangelist. Dat zijn: ====1. Mijn angst voor mezelf.==== Weinig dingen laten de volle reeks aan zonde, on...')

Huidige versie van 13 mrt 2023 om 12:03

Verwante bronnen
More Door Paul Tripp
Auteur Index
More Over Pastorale Ministerie
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: 4 Debilitating Fears

© The Gospel Coalition

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door Paul Tripp Over Pastorale Ministerie

Vertaling door Bert Dijkhoff

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).



Vier angsten tarten elke evangelist. Dat zijn:

Inhoud

1. Mijn angst voor mezelf.

Weinig dingen laten de volle reeks aan zonde, onvolwassen gedrag, zwakheid en tekortkoming beter zien dan de evangelische dienst. Weinig dingen zullen uw zwakheden zo consequent bloot leggen. Weinig activiteiten leggen zoveel sociale verwachting en controle op u. Weinig dingen maken je persoonlijk zo nederig. Weinig activiteiten hebben de kracht om te zorgen dat er in u diepe gevoelens van tekortkoming ontstaan. Weinig dingen kunnen zo’n vat vol zelftwijfel zijn. Er is een grote neiging voor uw kerkdienst om op een zijspoor te belanden en geschaad te worden door de angst voor uzelf.

God ziet Gideon in een wijnpers graan dorsen omdat hij angst had voor de Midianieten, en groet deze angstige man met een van de meest ironische groeten die in de Bijbel staan: “De HEER zij met je, dappere krijgsman.” Gideon zegt dan in wezen: “Wel, als u met ons bent, waarom gebeuren dan al die slechte dingen?” God antwoordt: “Toon je moed en bevrijd Israël.” Gideon zegt: “Mag ik U vragen, hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn familie heeft in onze stam, Manasse, niets in te brengen, en ikzelf ben de jongste van de familie.” En God zei: “Dat kun je omdat Ik je bijsta.”1 en 2

Gods reactie op Gideons angst voor Gideon zelf is zeer zinvol. Hij werkte niet aan de versterking van zijn zelfvertrouwen. Hij was niet bezig om Gideon te helpen zien dat hij meer in zijn mars had dan hij dacht. Gideons probleem was in de eerste plaats niet dat hij bang was voor zijn tekortkomingen. Zijn probleem was ontzag. Gideon miste de vrees voor God in de zin van “God is met mij en hij is capabel.” Dus Gideon was alleen al als de dood bij de gedachte om Israël ergens heen te leiden.

Mijn predikantschap in Scranton, Pennsylvania, bracht de complete reeks van mijn onvolwassenheden en zwakheden naar boven op manieren die zeer pijnlijk waren, vaak in het openbaar. Ik dacht dat ik er klaar voor was. Op het seminarium had ik het zeer goed gedaan en ik was bereid om de wereld te veroveren. Maar God riep mij naar een zeer gebroken, zeer lastige plaats, en gebruikte deze plaats om me bij mijn hoogmoed en zelfingenomenheid weg te rukken naar een plaats waar ik mijn hoop in hem zou vinden. Ik was gekwetst, teleurgesteld, moe, overstelpt, kwaad en enigszins verbitterd. Ik had het gevoel dat God mij erin had geluisd en mensen me onvriendelijk hadden bejegend. Alles wat ik wou doen was wegrennen. Ik had een diploma op zak en dacht naar een ver oord te gaan om daar een Christelijke school te gaan leiden. Bij mijn bestuur had ik mijn plan om ontslag te nemen al gemeld. Ze verzochten mij om niet te gaan maar ik was vastberaden. Dus de zondag erna maakte ik het openlijk bekend en ik had voor een moment een gevoel van opluchting. Mijn kleine kerkgemeenschap was niet blij wat leidde tot vele discussies na de dienst. Veel later dan ik normaal de kerk verliet, ging ik door de deur naar buiten waar de oudste man van onze gemeente me begroette.

Hij kwam naar me toe en vroeg of we even konden praten. “Paul,” zei hij, “we weten dat je niet helemaal volgroeid bent en nog gerijpt moet worden. We weten dat je een man met tekorten bent maar hoe komt de kerk aan ervaren predikanten als alle onvolgroeide predikanten vertrekken?” Ik had het gevoel alsof God mijn schoenen aan het portiek had vastgenageld. Ik wist dat hij gelijk had en wist dat ik niet mocht vertrekken. De maanden erna begon ik te leren wat het betekent om in kwetsbaarheid te dienen met zo’n respect voor God dat het zekerheid en moed oplevert. Nog steeds leer ik wat het betekent om zo’n respect voor hem te hebben dat ik niet meer bang voor mezelf hoef te zijn.

2. Mijn angst voor anderen.

De meeste mensen die u dient zullen u mogen en u waarderen en voor zover ze daartoe in staat zijn, u moed geven. Maar niet allemaal. Sommigen zullen u mogen en hebben een prachtig plan voor uw leven. Anderen nemen de taak op zich om uw prediking en leiderschap te bekritiseren. Sommigen zullen loyaal en ondersteunend zijn, en sommigen zullen dingen doen die uw pastoraal leiderschap ondermijnen. Sommigen zullen zich overgeven aan de evangelische dienst met zelfopofferende service en anderen zullen klagen over de manier waarop ze worden bediend. Sommigen zullen u benaderen met een hartelijke openheid en anderen zullen toegeven aan de neiging om achter uw rug om te praten. Sommigen zullen opspringen om mee te doen terwijl anderen de kerk altijd zullen zien met de mentaliteit van een consument. Met sommigen zult u gemakkelijk verbinding maken en met anderen zal de relatie veel stroever verlopen.

Omdat uw kerkdienst altijd plaatsvindt met mensen en voor mensen is het zeer van belang dat u uw mensen de juiste plek in uw hart geeft. U kunt zich niet veroorloven om zo angstig voor hen te zijn dat u zich afsluit voor hun standpunten of weigert om een deel van uw dienst aan hen over te dragen. Tegelijkertijd kunt u ook niet zo angstig voor hen zijn dat u hen uw agenda laat bepalen en ten onrechte de richting laat bepalen van de dienst waartoe God u had opgeroepen. U kunt zich niet veroorloven om te dienen met een gesloten deur en u kunt niet zo gevoelig zijn voor de meningen van anderen dat u niet meer in staat bent om de leiding te nemen.

Omdat alle mensen met wie u dient en die u dient nog steeds te maken hebben met inwendig zonde, zullen relaties met hen en zorg aan hen rommelig verlopen. Mensen zullen u kwetsen en uw dienst schaden. Mensen zullen onmogelijke eisen aan u stellen en op u reageren op ongepaste manieren. Middenin dit alles zullen bepaalde mensen – de invloedrijke en luidruchtige – veel meer dan zou moeten, aanwezig zijn in uw gedachten en drijfveren. Hen zal teveel macht worden verleend om u en uw pastorale werkwijze te beïnvloeden. In plaats van werken voor de glorie van God bent u geneigd te werken voor hun erkenning. Of, in plaats van werken voor de glorie van God, werkt u eraan om hen te ontwapenen of aan de kaak te stellen. In beide gevallen is uw evangelische dienst bedorven door een oeroude menselijk angst: de angst voor anderen.

De macht van de mens om de evangelische dienst weg te leiden of te misleiden wordt levendig gedemonstreerd in Galaten 2:11-14. Petrus brengt niet alleen de dienst aan de andere volkeren in gevaar maar verzaakt feitelijk deze opdracht waar God hem toe had opgeroepen (Handelingen 10), want hij had angst voor “het besnijdenisfeest.” Paulus zag dat Petrus “niet de rechte weg naar het ware evangelie” bewandelde, en confronteerde Petrus daarmee. Hoeveel pastorale dienst is weggeleid door daden, reacties en antwoorden die niet geworteld waren in de vrees voor God maar in de angst voor mensen? Hoe vaak wordt hierdoor het evangelisch werk aangetast? Hoe vaak brengt dit mensen aan het wankelen? Hoe vaak zijn we geneigd te handelen op een manier die niet in overeenstemming is met wat we beweren te geloven? In hoeverre bepaalt angst voor andere mensen de agenda in onze kerken? Met openheid en bescheidenheid moeten we deze vragen blijven stellen.

Ik wou dat ik kon zeggen vrij van deze angst te zijn, maar dat ben ik niet. Er zijn tijden waarin ik merk, als ik een preek voorbereid, dat in mijn gedachten een bepaald punt het uiteindelijk zou winnen van een van mijn critici. Op dat moment was mijn prediking gevormd, niet door mijn bezieling voor Gods grootheid maar door mijn hoop dat wat ik zei iemand uiteindelijk zou overtuigen van mijn grootheid. Ik begrijp dat dit een niet aflatende strijd in mijn hart is, waarvoor ik een krachtige, altijd aanwezige genade heb verkregen.

3. Mijn angst voor de omstandigheden.

Omdat u niet de auteur bent van uw eigen levensverhaal en omdat u niet het script van uw eigen kerkdienst hebt geschreven, zijn het leven en de dienst steeds onvoorspelbaar. In deze wereld van het onverwachte leeft u altijd met de spanning tussen wie God is plus wat hij belooft heeft en de onverwachte dingen op uw bordje. Op het snijpunt van belofte en realiteit moet u waken over uw bezinning. U moet zeer gedisciplineerd zijn als het gaat om wat u doet in uw geest. Sta me toe dit uit te leggen.

Abraham werd door God vertelt dat zijn nageslacht talrijk zal zijn als het zand aan de zeekust; hij had zijn leven op deze belofte gebouwd. Normaalgesproken zou zijn vrouw, Sara, al vroeg en vaak een kind baren. Maar dat bleef uit. Gedurende Sara’s vruchtbare jaren kon ze niet zwanger worden. Toen waren beide, Abraham en Sara, oud – veel te oud om nog serieus te denken dat ze met de beloofde zoon zouden worden gezegend. De oude Abraham leefde nu met de spanning tussen Gods belofte en zijn omstandigheden. Wanneer u op het snijpunt van de belofte van God en de details van uw situatie bent, is wat u doet in uw geest zeer belangrijk. Op dat snijpunt zal God nooit van u verlangen om de realiteit te negeren. Abraham negeerde de realiteit niet. In Romeinen 4 staat dat hij “dacht aan … Sara’s dode schoot.” Het geloof ontkent de realiteit niet. Het is een op God gerichte manier om naar de realiteit te kijken.

Maar deze tekst vertelt ons meer. Er staat wat Abraham deed met zijn bezinning. Hij wijdde zich niet aan het aldoor en van alle kanten beschouwen van zijn omstandigheden. Hij beschouwde zijn omstandigheden maar bezon zich op God. En toen hij zich op God bezon, werd hij sterker in zijn geloof hoewel er aan zijn omstandigheden nog niets veranderde. Voor velen die in de kerkdienst werken, wordt wachten een kroniek van alsmaar zwakker wordend geloof. Peinzen over de omstandigheden levert alleen vrees voor de omstandigheden op. Ze lijken groter te groeien en u voelt zich kleiner, uw visie van God zal vertroebelen. Maar als u zich bezint op de Heer, zult u meer respect verwerven voor zijn nabijheid, macht, trouw, en genade. De situatie lijkt kleiner en u zult leven met meer vertrouwen ook als is er niets veranderd.

Hebben de omstandigheden uw bezinning gekaapt? Zijn er mogelijkheden waardoor u in uw geloof verzwakt? Of staan de ogen van uw hart gericht op God die oneindig groter is dan wat er ook maar op uw pad komt?

4. Mijn angst voor de toekomst.

U leeft en dient altijd met de ontbering van kennis. Zowel in het leven als in de kerkdienst bent u opgeroepen om te vertrouwen, te gehoorzamen, en te geloven dat God zal leiden en zorgen. U en ik weten niet wat het volgend moment zal brengen laat staan de volgende maand of het komend jaar. Zekerheid kan nooit worden verkregen met een poging om het allemaal uit te stippelen of met het proberen om de geheime wil van God te voorspellen. Zijn geheime wil wordt zijn geheime wil genoemd omdat het geheim is! Desondanks blijft het onze wens om achter dingen te komen voordat ze plaats vinden. Des te meer u zich concentreert op de toekomst, des te meer geeft u toe aan de angst voor de toekomst, en des te meer zult u verward en ongemotiveerd zijn in het hier en nu.

Onwetend zijn is zeer lastig. Het zou mooi zijn om te weten of die ene oudere toe zal geven aan de verleiding om verdeling te zaaien. Het zou mooi zijn om te weten of de financiën van de kerk zich zullen herstellen. Het zou mooi zijn om te weten hoe nieuwe predikingsreeksen zullen aankomen, of dat die jonge zendelingen alle nodige aanpassingen zullen maken, of dat u toestemming krijgt voor de bouw van de broodnodige gebedsplaats. We kunnen moeilijk omgaan met vragen over de toekomst omdat we het moeilijk vinden om op God te vertrouwen. Die Ene die we beloven te vertrouwen, weet alles over de toekomst omdat hij elk aspect ervan onder controle heeft. Onze angst voor de toekomst toont onze worsteling om hem te vertrouwen en op hem te vertrouwen, om ons te berusten in zijn begeleiding en zorg, ook al weten we niet wat er het volgend moment gebeurt. Als mijn vertrouwen in God groter is dan mij angst voor het onbekende, kan ik erin berusten, ook al heb ik geen idee wat er om de hoek op me wacht.

Neemt u de toekomst op uw schouders, met al haar vragen en bekommernissen? Of zet u zichzelf in voor het werk van heden en laat u de toekomst in Gods vaardige handen? Hoe sterk wordt u opgejaagd door de “Wat als-vragen”? Begroet u het onbekende vol verwachting of vol vrees? Brengen Gods aanwezigheid en beloftes uw onbeantwoordbare vragen over de toekomst tot zwijgen?

Denk goed na over de vragen die in dit artikel aan bod kwamen, geef een eerlijk antwoord op elk ervan en roep dan nederig om de genade die u kan bevrijden van de angsten waaraan u nog niet bent ontsnapt. Prijs dan de door u gediende geduldige Koning die uw last van de angst wegneemt in plaats van u erom veroordeelt.


Noot van de vertaler

1 Bijbelteksten zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)
2 Rechters (Richteren) 6:13