Gebeuren er vandaag de dag nog tekenen en wonderen?
Uit Bijbelse Boeken en Preken
Door John Piper
Over Algemeen Theologie
Een deel van de Gebeuren er vandaag de dag nog tekenen en wonderen?-serie
Vertaling door Desiring God
Handelingen 4:29-31
"En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus.” En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden alleen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.
Denkt u dat we vandaag de dag ook op deze manier moeten bidden? Ik bedoel zoals in de verzen 29 en 30 wordt gedaan: “Geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus.”
Moeten wij bidden om vrijmoedigheid om te getuigen en om tekenen en wonderen van genezing? Of moeten wij alleen bidden om vrijmoedigheid om te getuigen? Werden de tekenen en wonderen alleen door God gedaan om de autoriteit van de apostelen te bevestigen? En zijn de tekenen en wonderen verdwenen, nadat de apostelen hun werk hadden gedaan, dat bestond uit het doorgeven van de openbaringen die wij nu bezitten in de vorm van het Nieuwe Testament, waarmee het fundament voor de kerk werd gelegd?
Ik moet bekennen dat er in mijn bediening als predikant nog nooit een onderwerp is geweest dat mij zoveel hoofdbrekens heeft bezorgd. De ene keer zit ik aan mijn bureau met mijn hoofd in mijn handen en bid ik: “Oh, Here, als er ook maar iets van waar is dat er een Bijbelse, geestelijke kracht bezig is door middel van tekenen, wonderen, genezingen en profetie, laat mij dat dan niet in de weg staan! Maak mij tot de leider die U wilt dat ik ben tot zegen voor deze kerk en tot zegen van de boodschap van het evangelie.” Maar de andere keer bid ik: “Oh, Here, verhinder alstublieft dat wij ons Bijbelse fundament verliezen, verhinder dat wij met de wereld meegaan of een bevlieging najagen en de rots van de waarheid inruilen voor het zand van de ervaring. Laat ons de kracht van het evangelie zien, oh Here, en bewaar ons ervoor dat wij ons gaan bezighouden met minder belangrijke zaken, hoe spectaculair die ook mogen zijn.”
Ik heb hier twee stapels boeken liggen van evangelische voorgangers en leraren. In de boeken van de ene stapel wordt beweerd dat tekenen en wonderen (zoals genezingen) door God werden gedaan om de mensen te laten geloven in de Zoon van God en vervolgens om de autoriteit van zijn apostelen te bevestigen, toen zij bezig waren met de opbouw van de kerk door middel van hun door God geïnspireerde onderwijs en geschriften. Nadat de apostelen waren gestorven en hun geschriften waren verzameld in het Nieuwe Testament, was de tijd van tekenen en wonderen voorbij. Wij moeten daar vandaag de dag dus niet naar streven. In de boeken van de andere stapel wordt beweerd dat tekenen en wonderen ook vandaag de dag nog in Jezus naam moeten worden gedaan. De reden waarom we daar maar zo weinig van zien, is omdat wij in de kerk zo weinig verwachten. Maar God is bezig om de kerk in onze dagen daarvoor klaar te maken.
Ik heb de boeken van beide stapels gelezen. Ik heb de Schrift erop nageslagen. Ik heb erover gebeden. En ik eindig steeds ergens tussen beide meningen in, gekweld door veel onzekerheid. Het beste wat ik dus kan doen, is voor u op een rijtje zetten wat mij nu in beide kampen aantrekt. Als we dan samen daarover bidden en de Bijbel bestuderen, zal de Here ons misschien meer inzicht geven.
1. Laten we beginnen met de mening waarbij wordt beweerd dat tekenen en wonderen alleen bestemd waren voor het tijdperk van de apostelen. Dat betekent niet dat er vandaag de dag geen wonderen meer gebeuren. Het betekent alleen dat ze niet meer kenmerkend zijn voor de normale verspreiding van het evangelie. De gave van genezing die Jezus en de apostelen hadden, was uniek. Tekenen en wonderen werden niet door gewone christenen gedaan, maar waren kenmerkend voor de apostelen. Toen de apostelen stierven, verdwenen daarmee ook de tekenen.
Hieronder noem ik vijf bijbelgedeelten waarmee deze mening gestaafd wordt.
1.1 In het boek Handelingen lijkt de schrijver Lukas ons ervan te willen overtuigen dat tekenen en wonderen niet gebruikelijk zijn onder gewone christenen, maar behoren tot de speciale bediening van de apostelen.
Ten eerste herinnert Lukas ons eraan dat tekenen en wonderen speciaal deel uitmaakten van de bediening van Jezus.
Handelingen 2:22: “Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft.”
Vervolgens laat Lukas ons het belang van tekenen en wonderen in de bediening van de apostelen zien.
Handelingen 2:43: “En er kwam vrees over alle ziel en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen” (dus niet door gewone christenen).
Handelingen 5:12: “En door de handen van de apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk” (dus niet door de handen van gewone christenen).
Handelingen 14:3: “Zij verkeerden daar dan geruime tijd, vrijmoedig sprekende in vertrouwen op de Here, die getuigenis gaf aan het woord zijner genade en tekenen en wonderen door hun handen deed geschieden.”
Handelingen 15:12: “En de gehele vergadering werd stil en zij hoorden Paulus en Barnabas verhalen wat al tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had.” (Hieruit blijkt dat het iets opmerkelijks was en niet iets wat door de gewone christenen gedaan werd.)
Het lijkt er dus op dat Lukas ons wil doen geloven dat de tekenen en wonderen in het boek Handelingen een speciale bedoeling hadden in de bediening van de apostelen. Dit impliceert dat zowel toen als vandaag de dag tekenen en wonderen geen deel uitmaken van de gewone gang van zaken in de kerk en in evangelisatie. Zij waren alleen bedoeld om de autoriteit van de apostelen voor iedereen te bevestigen.
1.2 Het tweede bewijs voor deze stelling is te vinden in 2 Korintiërs 12:12. Paulus verdedigt daar zijn apostelschap tegenover de Korinten, waarvan sommigen zeiden dat anderen de echte of betere apostelen waren dan hij. Hij zegt: “De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten.”
Paulus zegt hier dat hij voldoende bewijs heeft geleverd van zijn apostelschap – hij had in moeilijke omstandigheden de tekenen van een apostel laten zien. “Tekenen en wonderen” maakten deel uit van de tekenen van een apostel die Paulus had laten zien. Het ziet er dus naar uit dat ook hier tekenen en wonderen een speciale rol hadden in het vaststellen van de authenticiteit van apostelen (zie ook Rom.15:19). Dit zou betekenen dat toen de apostelen hun gemeentestichtend werk hadden volbracht en stierven, de tekenen en wonderen daarmee ook zijn verdwenen als onderdeel van de evangelieverspreiding.
1.3 In Hebreeën 2:3b-4 wordt teruggekeken naar de tijd dat de apostelen het evangelie naar dit volk brachten. Daar staat geschreven: ..”een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen (i.e. de apostelen), die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de heilige Geest toe te delen naar zijn wil.” Het lijkt erop dat de wonderen niet gebruikelijk waren in de kerk, maar dat de kerk terugkeek op een bijzondere tijd waarin de ooggetuigen van de Here het evangelie verspreidden.
1.4 Ten vierde wordt gesteld dat de bediening van Jezus op bepaalde punten uniek was. We kunnen dus niet automatisch de conclusie trekken dat, omdat Hij zijn discipelen de opdracht gaf om te genezen tijdens zijn leven, Hij ons ook de opdracht geeft om dat op dezelfde manier te doen nu Hij niet meer op aarde is. In Matteüs 10:7-8 zegt Jezus bijvoorbeeld tegen de twaalf discipelen: “Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Geneest zieken, …” (zie ook Lukas 9:2). Er is dus wel een opdracht voor Zijn discipelen om de zieken te genezen als onderdeel van hun bediening.
Maar twee verzen eerder wordt gezegd: “Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls.” Iedereen is het erover eens dat deze opdracht tijdelijk was. Voor een korte periode was er een beperking tot het Joodse volk tijdens Jezus’ bediening. Maar na Zijn opstanding droeg Jezus ons op om het evangelie aan alle naties te verkondigen. We kunnen er dus niet klakkeloos van uitgaan dat alles wat Jezus tijdens Zijn leven aan Zijn discipelen heeft opgedragen, ook als prioriteit in bediening moet worden gezien na Zijn opstanding (zie ook Lukas 22:35-36). Het was een unieke tijd toen Jezus op aarde rondliep en de ongewone hoeveelheid tekenen en wonderen maakte deel uit van die unieke situatie.
1.5 Het laatste argument komt uit de kerkgeschiedenis, waaruit blijkt dat er nog nooit iemand is geweest die mensen genas op de manier zoals Jezus en de apostelen hebben gedaan, namelijk een onmiddellijke, volledige genezing. Zelfs de moeilijkste ziekten werden genezen. Bij de meeste genezingen die sinds de dagen van de apostelen hebben plaatsgevonden, gaat het om gemakkelijk te genezen ziekten. Ook wordt er vaak gefaald en vindt er geen onmiddellijke genezing plaats. Dit betekent niet dat de genezing niet echt is, alleen dat het om een ander soort genezing gaat dan de tekenen en wonderen die Jezus en de apostelen verrichtten.
Om deze redenen vindt een bepaalde groep evangelischen dat tekenen en wonderen geen deel meer uitmaken van de normale bediening van de kerk, nadat de apostelen hun werk hadden gedaan. Wij moeten daar dus vandaag de dag niet meer naar streven.
2. Mensen die de andere mening aanhangen, zeggen dat wij vandaag de dag meer moeten streven naar het doen van tekenen en wonderen dan we op dit moment doen. Tekenen en wonderen zijn gegeven tot zegen van de kerk en voor de verspreiding van het evangelie. Hieronder volgt een aantal bijbelteksten, waardoor deze mening zeker ook het overdenken waard is.
2.1 Jezus lijkt te zeggen dat er een verband is tussen zijn eigen bediening en de bediening van de kerk. “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” (Johannes 20:21). Lukas zegt in Lukas 9:2 over Jezus toen Hij Zijn twaalf discipelen uitzond: “Hij zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen.” En in Lukas 10:8-9 zegt Hij, als Hij de zeventig mannen uitzendt: “En als gij in een stad komt … geneest de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen.” Dus de prediking over het Koninkrijk lijkt nauw verbonden te zijn met de bediening van genezing. Vervolgens zegt Hij in Matteüs 24:14: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.” Met andere woorden, hetzelfde evangelie van het Koninkrijk dat Jezus predikte, moet verkondigd worden totdat alle naties het hebben gehoord. En het lijkt alleen maar logisch als wij de verkondiging van dat Koninkrijk op dezelfde manier aanpakken als Jezus heeft gedaan, behalve op die gebieden waarvan Hij heeft gezegd dat het anders gedaan moet worden of waarvan op een andere plaats in het Nieuwe Testament wordt gezegd dat het anders gedaan moet worden. Wij beperken ons bij de evangelieverkondiging bijvoorbeeld niet tot de Joden, omdat Hij ons dat zelf heeft gezegd. Daarom moeten we ook niet stoppen met het uitvoeren van genezingen, omdat Hij dat niet expliciet heeft gezegd.
In Johannes 14:12 zegt Hij: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, …” Wat dit ook precies mag betekenen, er lijkt in ieder geval een verband te bestaan tussen de tekenen en wonderen die Jezus deed en de bediening van de gelovigen (en niet alleen de apostelen). Dit is dus het bewijs dat Jezus heeft laten zien dat er een verband bestaat tussen Zijn bediening en de bediening van de kerk. Hij zegt niet: “Laat genezen alleen een onderdeel zijn van jullie bediening als Ik hier op aarde ben, maar niet als Ik naar de hemel ben gegaan.”
2.2 Het tweede bewijs vinden we in het boek Handelingen waar niet alleen de apostelen tekenen en wonderen doen. Twee “diakenen”, twee van de zeven die in Handelingen zes zijn uitgekozen, Stefanus en Filippus (Handelingen 6:5), doen ook tekenen en wonderen die deel uitmaken van hun bediening.
In Handelingen 6:8 zegt Lukas: “En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk.” En in Handelingen 8:6 staat: “En toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd.” Wat opmerkelijk is in de bediening van Filippus onder de Samaritanen, is dat later de apostelen kwamen om de Samaritanen de handen op te leggen. Dit betekent dat Filippus niet als apostel handelde, toen hij tekenen en wonderen deed. Hij had alleen deze gave gekregen voor evangelisatie-doeleinden.
2.3 Het derde bewijs is te vinden in Galaten 3:5. Paulus schrijft daar aan de kerken in Galatië en zegt: “Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, (doet Hij dit) ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?” Het punt is dat God Zijn Geest geeft aan de Galaten (niet aan de apostelen) en wonderen onder hen doet, terwijl Hij niet lichamelijk aanwezig is. Het lijkt er dus op dat het doen van wonderen niet beperkt is gebleven tot de bediening van de apostelen in de vroege kerk.
2.4 Tenslotte is het vierde bewijs te vinden in 1 Korintiërs 12, waar Paulus ons leert dat er in de kerk gaven voorkomen van genezing en krachten. Het gaat hier om gelovigen en niet alleen om apostelen. Hij zegt in de verzen 7-10: “Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken,... en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten …” Daarna onderscheidt hij deze gaven los van het apostelschap in vers 28, waar hij zegt: “En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing …” Dus er zijn blijkbaar toch gaven van genezing en het verrichten van wonderen die niet beperkt zijn tot de apostelen.
Vanwege bovenstaande bijbelgedeeltes zijn er evangelische gelovigen die geloven dat tekenen en wonderen niet beperkt zijn tot de tijd van de apostelen, maar ook vandaag de dag nog beschikbaar zijn. Daarom moeten ook wij daarnaar streven, zodat het de kerk en de verspreiding van het evangelie ten goede zal komen.
Wat moeten wij nu over deze twee standpunten zeggen? Bijna alle grote predikanten en voorgangers uit de geschiedenis die ik bewonder en die mij in de loop der jaren tot voorbeeld zijn geweest, behoren tot de eerste groep, die gelooft dat tekenen en wonderen alleen voor de tijd van de apostelen waren (Johannes Calvijn, Maarten Luther, John Owen, Jonathan Edwards, George Whitefield, Charles Spurgeon, Benjamin Warfield, en mijn eigen vader). Maar ik ben niet helemaal overtuigd van hun gelijk. Aan de andere kant lijkt er ook sprake te zijn van een unieke situatie die er was ten tijde van de bediening van Jezus en de apostelen.
Wat ik hierover kan zeggen, is het volgende. 1) Aan de ene kant moeten wij respect hebben voor de unieke situatie waarin Jezus en de apostelen verkeerden en voor de fundamenten van ons geloof die in het Nieuwe Testament verwoord zijn. 2) Aan de andere kant moeten wij ervoor open staan dat ook onze tijd een uniek moment in de geschiedenis kan zijn. En dat God juist nu als doel kan hebben om Zijn Geest uit te storten ten behoeve van een opwekking van liefde voor Christus, bezieling voor aanbidding en bewogenheid voor verloren mensen en een zendingsbevel waarvan tekenen en wonderen deel uitmaken. Ik houd mijn roer in de wateren van de eeuwige Bijbelse openbaring van God, en ik wil mijn zeilen richten op elke beweging van God’s Geest.