Het bloed van het Lam

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Versie op 18 feb 2022 13:42 van Pcain (Overleg | bijdragen)
(wijz) ←Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie→ (wijz)
Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door Gordon Wenham
Auteur Index
More Over Dood van Christus
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: The Blood of the Lamb

© Ligonier Ministries

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door Gordon Wenham Over Dood van Christus
Een deel van de Tabletalk-serie

Vertaling door Bert Dijkhoff

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).



“Als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats” staat in De brief aan de Hebreeën (9:22)1. Het grootste deel van deze brief houdt zich bezig met het laten zien hoe Christus alle hoop en ambities van het Oude Testament vervult, vooral die met betrekking tot het offerstelsel van het oude Israël. Maar voor moderne lezers die nog nooit een offerritueel hebben bijgewoond en niet denken in oudtestamentische patronen, is het allemaal wartaal: Wat heeft het doden van dieren te maken met vergeving van zondes?

Dat wordt uitgebreid uitgelegd in het boek Leviticus dat begint met een lange uiteenzetting over hoe verschillende soorten offers moeten worden uitgevoerd en wat er met elke soort wordt bereikt (hoofdstukken 1-7). Maar we moeten eerst verder terug gaan om Leviticus en de basis van het offeren te begrijpen.

Genesis 18 vertelt hoe Abraham op een dag bezoek kreeg van drie mannen. Hij had geen idee wie ze waren maar als zeer gastvrije man bereidde Abraham een geweldig feest voor hen voor. Zijn vrouw Sarah maakte een stapel vers brood klaar terwijl hij een malse, jonge kalf offerde, dat zijn dienaren doodden en kookten voor de bezoekers. Ons wordt niet verteld dat hij hen wijn gaf, maar ongetwijfeld, als die beschikbaar was, werd die ook geserveerd aan belangrijke gasten. Aansluitend ontdekte Abraham wie zijn bezoekers waren – de Heer en twee engelen!

Hoewel dit hoofdstuk niet gezien wordt als een offergave, geeft het ons toch inzicht in de basale dynamiek van offergaven. Tijdens een offergave is God de belangrijkste gast. Zijn aanwezigheid wordt geëerd door aan Hem die dingen – vlees, brood en wijn – te offeren, die alleen geserveerd werden bij speciale gelegenheden. Vlees eten was een zeldzame luxe in de periode waarover het Oude Testament gaat, en ongetwijfeld werd wijn ook besteld bij grote gelegenheden.

Israëls buren destijds beschouwden offers als maaltijden voor de Goden maar het Oude Testament wijst die opvatting verontwaardigd af. Het is God die voedsel ter beschikking stelt aan de mens (Genesis 1:29), niet andersom. Psalm 50:10, 12 verwoordt dit goed:

Mij behoren de dieren van het woud,
de beesten op duizenden bergen …
Had ik honger, Ik zou het je niet zeggen,
van Mij is de wereld en wat daar leeft.

Dus wat zat er achter die enorme feesten voor de tabernakel en later op het tempelterrein? De eerste offergaven in de Bijbel zijn die van Kaïn en Abel. Die worden genoemd vlak na de verbanning van Adam en Eva uit de tuin van Eden waar ze hadden genoten van het wandelen met God in de koelte van de avondwind. Verbannen uit de tuin waren ze gespeend van het privilege van nauw contact met God. Dus een door dit verhaal gesuggereerde reden voor offergaven is dat ze het de mens mogelijk maken om de broederschap met God te vernieuwen.

Maar het moet wel geofferd worden met de juist mentaliteit. Kaïn offerde slechts een offer van de opbrengst van het land. Abel daarentegen: “van de eerstgeboren dieren van zijn kudde offerde hij de beste stukken vlees” (Genesis 4:4), dus de beste delen van zijn meest gewaardeerde dieren. God nam dat laatste offer aan maar niet het eerste. Hier wordt ons een van de belangrijkste eigenschappen van offergaven duidelijk: de dieren moeten jong en gezond zijn, niet kreupel en oud. Het Pésach–lam moest smetvrij en één jaar oud zijn. Herhaaldelijk wordt er in de wetten van Leviticus op bestaan dat de offerdieren “zonder enig gebrek” zijn. Het verhaal van Kaïn en Abel laat zien wat er gebeurt als daar geen acht op wordt geslagen: “ze worden niet als offer aanvaard” (Leviticus 22:25, zie ook 19:7 en 22:20).

Na de zondeval werd de wereld overspoeld door een stortvloed aan zonde, vooral moord en geweld. God klaagt dat de zonde deel is van de mens zelf: “alles wat ze uitdachten was steeds even slecht” (Genesis 6:5). “De aarde [was] in Gods ogen verdorven en vol onrecht” (6:11). Dus God bracht de vloed om de zondige mensheid weg te vagen en fris opnieuw te beginnen met Noah, de enige man “die in zijn tijd een onberispelijk leven leidde” (6:9).

Toen Noah uiteindelijk van de ark afstapte, was zijn eerste daad het bouwen van een altaar en het brengen van brandoffers. Je zou kunnen veronderstellen dat dit slechts een daad uit dankbaarheid was voor de redding van de vernietiging, maar de tekst duidt erop dat er meer mee werd bereikt. “De geur van de offers behaagde de HEER, en Hij zei bij zichzelf: Nooit weer zal Ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht.” (8:21). Anders gezegd, hoewel het slechte karakter van de mens niet is veranderd (zie 6:9), is Gods houding ten aanzien van menselijke zonde dat wel: Hij zal de wereld nooit weer straffen met een vloed. Waarom? Vanwege de behaaglijke geur van de offers van Noah (8:21). Offeren beteugelt dus volgens Genesis 8 Gods woede over de menselijke zonde. Dat dierenoffers een behaaglijke geur voor God voortbrengen is een frequent refrein in Leviticus 1-7.

Maar waarom zijn dierenoffers zo effectief in het bedaren van Gods toorn? Het verhaal over Abrahams opoffering van Isaak geeft daarover enige inzicht. Genesis 22 vertelt hoe God Abraham test door van hem te vragen om het meest waardevolle dat hij bezit, namelijk zijn enige zoon Isaak, te offeren. Abraham wist niet dat het om een test ging – voor hem was het doodsernst. Dus op het laatste moment, toen Abraham op het punt stond Isaaks keel door te snijden, zei de engel van de HEER dat hij moest stoppen: “nu weet Ik dat je ontzag voor God hebt” (22:12). Toen keek Abraham omhoog en hij zag een ram, die hij offerde in de plaats van Isaak.

Dit verhaal toont ons dat als iemand bereid is om God volledig te gehoorzamen, God een dier aanvaardt in de plaats van de aanbidder. Isaak was Abrahams toekomst en Abraham was bereid hem aan God te geven. Desalniettemin was God tevreden met een ram. Hier wordt aan ons de leer van de plaatsvervangende boetedoening weergegeven. Het staat zelfs nog duidelijker in de wetten van Leviticus waar een essentieel eigenschap van elke offergave de plaatsing is van de aanbidders hand op de kop van het dier. Die daad geeft aan dat het dier de plaats inneemt van de aanbidder. De aanbidder geeft zichzelf geheel aan God door zich te identificeren met het dier; het dier sterft in de plaats van de aanbidder.

In Leviticus 1-7 worden vier soorten dierenoffers besproken. De nadruk in deze hoofdstukken ligt op hoe deze verschillende soorten offers te volbrengen. Nu moeten we ons richten op de eigenschappen die het verschil maken tussen het ene soort offer ten opzichte van het andere. Het brandoffer (Leviticus 1) was uniek omdat dit het enige offer was waarbij het hele dier werd verbrand op het altaar. Hiermee werd de totale toewijding van de aanbidder aan de dienst van God gerepresenteerd. Tegelijkertijd zorgde het voor verzoening (Leviticus 1:4) voor de aanbidder. “Verzoening” is preciezer gezegd “een losprijs betalen,” een uitdrukking die elders in de Wet wordt gebruikt waar een overtreder die anders de doodstraf zou krijgen, er met een schadevergoeding van af kwam (bijvoorbeeld Exodus 21:30).

Het zoenoffer (Leviticus 3) was waarschijnlijk het populairst van de oudtestamentische offers daar het de enige was waarbij de aanbidder die het dier inbracht, een deel van het vlees kreeg (meestal waren het alleen de priesters die het gewijde vlees aten). Het zoenoffer kon spontaan geofferd worden als een daad van dankbaarheid richting God maar het kon ook worden geofferd bij het doen van een plechtige gelofte waarbij je God vraagt iets voor je te doen, of wanneer dat gebed was beantwoord.

Het reinigingsoffer (Leviticus 4) onderscheidde zich doordat een deel van het dierenbloed aan het altaar werd gesmeerd of werd gesprenkeld binnen de tabernakel of tempel. Dat bloed reinigde de tabernakel van de verontreiniging der zonde. Zonde maakt iemand niet alleen maar schuldig tegenover God of maakt Hem toornig, het maakt ook locaties en mensen onrein en dus ongeschikt voor God om in te verblijven. Door bloed aan het altaar te smeren of het interieur van de tempel met bloed te besprenkelen, werden deze objecten ontdaan van verontreiniging. Op hetzelfde moment werd de zondaar die de verontreiniging veroorzaakte met zijn misstappen, de zonden vergeven en ontdaan van de daardoor veroorzaakte verontreiniging. Deze reiniging maakte het voor God mogelijk om terug te keren in de tempel en weer te verblijven in de gelovige.

Tot slot was er het schuldoffer (Leviticus 5:14-15, 6:7)2 dat het idee uitdrukte dat bepaalde handelingen ons bij God in het krijt laten staan. Voor deze zondes kan alleen verzoening plaatsvinden door het offeren van een kostbare ram. Hoewel het in Leviticus relatief kort besproken wordt, is dit offer zeer belangrijk in Jesaja 53 waar de lijdende dienaar een schuldoffer wordt genoemd (vers 102), die lijdt voor onze zonden (verzen 5-6). Zoals dit hoofdstuk ten volle de boetedoening van Christus beschrijft, speelt het een centrale rol in de interpretatie van Christus’ dood in het Nieuwe Testament.

Het algemeen beeld van offergaven dringt door in de nieuwtestamentische interpretatie van het kruis. Toen Johannes de Doper zei: “Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1:29), zag hij hoogstwaarschijnlijk Christus als het perfecte Pésach-lam, een beeld dat Paulus ook gebruikt als hij het heeft over “ons pesachlam, Christus” (1 Corinthiërs 5:7). Hij wordt ook gezien als het ultiem brandoffer, een offergave die boven Isaac uittorent, een idee waarop gezinspeeld wordt in bekende passages zoals Johannes 3:16 en Romeinen 8:32: “Hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven.” Markus 10:45 omschrijft de Zoon des mensen als de ultieme dienaar die dient om “zijn leven te geven als losgeld voor velen.” 1 Johannes 1:7 pakt het beeld van het reinigingsoffer op doordat het stelt dat “het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde” reinigt. Volgens De brief aan de Hebreeën is Jezus de opperste Hogepriester die door Zijn dood alle doelen bereikt, waarop het oudtestamentisch offerstelsel zich richt (zie Hebreeën 9:1-14).

Afsluitend moeten we vaststellen dat de dood van Christus niet het belang van het offerstelsel volledig heeft weggenomen voor de Christenen. Wij worden ook geacht om in Christus’ voetsporen te treden en te delen in Zijn lijden (1 Petrus 2:21-24). Dus worden ook wij aangespoord om onszelf “als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen” (Romeinen 12:1). Paulus, in afwachting van zijn eigen dood, vergeleek dat met als een “plengoffer worden uitgegoten”, wat wil zeggen zoals het wijn dat over het altaar werd gegoten bij elk dierlijk offer (zie ook Filippenzen 2:17, 2 Timotheüs 4:6). Op die manier zouden de oude manieren van aanbidden onze hedendaagse wijdingen nog moeten bezielen.


Noot van de vertaler

1 Tenzij anders vermeld zijn Bijbelteksten geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)

<p>2 Herziene Statenvertaling (HSV)

</p>