Jezus, islam, farizeeërs en het Nieuwe Perspectief op Paulus

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door John Piper
Auteur Index
More Over False Teaching
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: Jesus, Islam, Pharisees and the New Perspective on Paul

© Desiring God

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door John Piper Over False Teaching
Een deel van de Taste & See-serie

Vertaling door Bert Dijkhoff

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).



Luisterend naar een interview door Mark Dever met Thabiti Anyabwile, hoorde ik Mark een voorbeeld geven, dat ik zeer nuttig vond. Deze hoort bij de kwestie of moslims en christenen dezelfde God onder verschillende namen aanbidden.

Hij zei dat we ons twee oud klasgenoten uit collegetijden moeten voorstellen, die praten over een gezamenlijke vriend van dertig jaar geleden. Ze beginnen zich af te vragen of ze het over dezelfde persoon hebben. Een van hen is ervan overtuigd dat ze dat doen. Maar de ander blijft het idee houden dat hij hun vriend op die manier niet in herinnering heeft. Tenslotte besluiten ze er een oud jaarboek op na te slaan om deze kwestie te beslechten. Ze openen het boek en zodra ze de foto van hun klasgenoot zien, zegt een van hen: “Nee, over die heb ik het niet.” Dus bleek het uiteindelijk niet om dezelfde persoon te gaan.

Markus zei dat Jezus, toen hij in de Bijbel werd geopenbaard, die foto in het jaarboek is. Toen een moslim en een christen, die een discussie hadden over of ze al dan niet dezelfde God aanbaden, in het jaarboek naar God keken, werd de zaak duidelijk: “Nee,” zegt de moslim, “over die heb ik het niet.”

Maar die is het over wie de christen het heeft. Johannes 1:181 luidt: “Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen.” Jezus doet ons de onzichtbare God kennen om hem te zien. In Johannes 14:8 zegt Filippus: “Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.” Daarop reageerde Jezus: “Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je Me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien?” En Paulus zegt in 2 Korintiërs 4:6: “Want de God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.”

Met andere woorden, Jezus is de foto in het jaarboek, die de kwestie beslecht wie de ware God aanbidt en wie niet. Als een aanbidder van God in Jezus Christus niet zijn God herkent, aanbidt hij God niet. Dat is de overweldigende getuigenis van Jezus en de apostelen zoals we zullen zien in de volgende teksten.

Als we nu deze kwestie naar tweeduizend jaar geleden brengen en van de moslim-christen-vraag een farizeeër-Jezus-volger-vraag maken, komt hetzelfde naar voren. Aanbaden de farizeeërs dezelfde God als die de volgers van Jezus aanbaden? Ik wil niet suggereren dat alle farizeeërs gelijk waren. Nikodemus bijvoorbeeld (Johannes 3:1 e.v.), scheen niet dezelfde mentaliteit als de meeste anderen te hebben (hoewel zelfs hij de hergeboorte eerst niet kon vatten). Met het stellen van deze vraag verwijs ik naar de algemene groep farizeeërs zoals Jezus hen zag. Aanbaden deze farizeeërs dezelfde God als de volgers van Jezus?

Die kwestie is zelfs nog opvallender dan de moslim-christen-vraag omdat de farizeeërs en volgers van Jezus hetzelfde Heilig Boek gebruikten, de Tanach – het Oude Testament. Dat betekent dat ze dezelfde naam voor God gebruikten, dezelfde verhalen over God vertelden en dezelfde rituelen uitvoerden met betrekking tot God. Waarom zou dan überhaupt de vraag opkomen of de farizeeërs en de volgers van Jezus dezelfde God aanbaden?

Omdat Jezus deze naar voren bracht. En de manier waarop hij die naar voren bracht en erover sprak, maakt sommige dingen over de Joodse leiders uit Jezus’ dagen zoals die in het Nieuwe Perspectief op Paulus (NNP)2 staan, moeilijk te geloven. E.P. Sanders3 is de belangrijkste woordvoerder voor de manier waarop het fenomeen farizeeër wordt geherinterpreteerd door het Nieuwe Perspectief. Hier volgt hoe N.T. Wright4 dit samenvat:

[Sanders’] hoofdpunt, waaraan al het andere ondergeschikt is, kan vrij eenvoudig geformuleerd worden. Judaïsme was in Paulus’ tijd niet, zoals regelmatig is gesuggereerd, een religie van wettelijke gerechtigheid via daden. Als we fantaseren dat dit wel zo was en dat Paulus het daarom aanviel, doen we het en hem grof geweld aan … De Jood houdt zich aan de wet uit dankbaarheid zijnde het correct antwoord op genade – anders gezegd, niet om deel te worden van het verbondsvolk maar om er deel van te blijven. “Erbij” horen was in de eerste plaats een genadegift van God. Deze constructie werd beroemd onder de term die Sanders eraan gaf: “nomisme des verbonds” (afgeleid van het Griekse nomos dat wet bekent). (Wat de Heilige Paulus echt zei5 pagina’s 18-19)

Wright is het eens met deze hoofdstelling van het Nieuwe Perspectief: “Sanders … overheerst op dit gebied en totdat er een behoorlijke weerlegging van zijn centrale stelling is, gebiedt de eerlijkheid om van zijn stelling uit te gaan. Ik geloof zelf niet dat zo’n weerlegging er kan of zal komen; belangrijke aanpassingen zijn nog nodig maar ik beschouw zijn basis als gevestigd” (Ibid, pagina 20).

Voorbeeld: Wright zegt dat de pocherij die Paulus probeert uit te sluiten met de rechtvaardigingsleer via het geloof (zoals in Romeinen 3:27), niet is wat we vaak denken dat het is.

Dit ‘gepoch’ dat buitengesloten is, is niet het gepoch van de succesvolle moralist; het is het racistisch gepoch van de Jood, zoals in [Romeinen] 2:17-24. Als dat niet zo is, is [Romeinen] 3:29 (‘Is God soms alleen de God van de Joden en niet ook van de andere volken?’) onlogisch. Paulus dacht in deze passage helemaal niet aan het pareren van pelagianisme6 in wording, waaraan in ieder geval zijn tijdgenoten niet schuldig waren. Hij verklaart hier, evenals in Galaten en Filippenzen, dat er geen weg voert naar het lidmaatschap van het verbond, op basis van het Joods racistisch voorrecht. (Ibid, pagina 129)

Wright’s verklaringen zijn op verschillende manieren verbazingwekkend. Een daarvan is dat de Joden in Romeinen 2:17-24 inderdaad claimen succesvolle moralisten te zijn. Ze geven onderwijs in ethiek maar onderwijzen zichzelf niet (vers 21). Ze verkondigen dat men niet mag stelen, maar stelen zelf wel (vers 21). Ze zijn tegen overspel maar plegen zelf wel overspel (vers 22). Zij verafschuwen afgodsbeelden, maar plegen zelf heiligschennis (vers 22). Zij laten zich voorstaan op de wet, maar onteren God door de wet te overtreden (vers 23). En daarmee zorgen ze ervoor dat de naam van God onder de volken wordt gelasterd (vers 24). Hoe Wright deze paragraaf kan gebruiken om onderscheid te maken tussen moreel gepoch en racistisch gepoch ontgaat me (evenals het onderscheid op zich).

Dan is er Wright’s bevestiging van Sanders’ claim dat de religie der farizeeërs niet gelijk is aan de “religie van wettelijke gerechtigheid via daden,” en dat “De Jood [in Jezus’ dagen] zich houdt aan de wet uit dankbaarheid zijnde het correct antwoord op genade.” De enige verklaring die ik kan vinden voor zo’n verbazingwekkende bewering is dat de getuigenis van Jezus verloochend of verdoezeld is. Het is mijn indruk dat de Evangeliën die bekoord worden in het NNP, niet goed genoeg hebben afgerekend met het feit dat de oorsprong van het NNP afkomstig lijkt te zijn uit de koker van zulke verloocheningen of verdoezelingen.

Toen Jezus de Joodse leiders van zijn tijd aansprak (farizeeërs, schriftgeleerden, ouderlingen, Sadduceeër, hogepriesters), was zijn doorslaggevende conclusie: ze kennen God niet eens. En door God niet te kennen, is hun gepraktiseerde religie (die waar Jezus zich mee bemoeit) niet “uit dankbaarheid” noch is het een “correct antwoord op genade.”

Toen Jezus de Joodse leiders vroeg: “Als Ik de waarheid spreek, waarom gelooft u Me dan niet?”, was zijn antwoord: “Wie van God is, luistert naar de woorden van God. U luistert niet, omdat u niet van God bent” (Johannes 8:47). Dat is de aanspraak van Jezus om het foto in het jaarboek van God te zijn. “Ik ben van God en ik spreek de woorden van God. U ziet noch hoort God, dus bent u niet van God.”

Dat wil zeggen dat ze God niet hebben als hun Vader maar eerder de duivel. Jezus zei: “Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben … Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil” (Johannes 8:42-44). Dat is de basisreden waarom de Joodse leiders niet tot Christus komen. Hun wil wordt niet geleid door dankbaarheid voor God als “correct antwoord op genade” maar door hun vader’s wil en dat is niet de liefde voor God. “Maar bij Mij wilt u niet komen om leven te ontvangen ... Ik ken u: u hebt geen liefde voor God in u. Ik ben gekomen in naam van mijn Vader, maar u accepteert Mij niet” (Johannes 5:40-43). Ze kennen eenvoudigweg de ware God niet: “Hoewel u Hem niet kent” (Johannes 8:55).

Het is voor mij niet te begrijpen dat wat Jezus zei over het Joodse leiderschap in zijn dagen in het algemeen (niet elk individu) serieus genomen kan worden terwijl hun daadwerkelijk gepraktiseerde religie vrijgesproken wordt van “zelfhulp-moralisme” (een term van Wright). Waarom zijn ze “kinderen van de hel” (Mattheüs 23:157)? Mensen gaan niet naar de hel door zich te houden “aan de wet uit dankbaarheid“ als een “correct antwoord op genade.” Mensen gaan naar de hel door te vertrouwen op zichzelf in plaats van op genade.

Jezus is de jaarboekfoto die de Farizeeërs niet herkennen. De reden waarom ze dat niet doen is omdat ze een Messias willen ter bekrachtiging van hun liefde voor de eer van anderen voor hun prestaties (Johannes 5:43-44). De volger van deze zichzelf verheerlijkende religie kan oprecht dankbaar zijn jegens God voor een deel van zijn externe morele zuiverheid (“God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn,” Lucas 18:11). Maar zijn vertrouwen tegenover God is wat hij is (ongeacht wie hem zo gevormd heeft). Of men al dan niet deze religie “zelfhulp-moralisme” zou moeten noemen, is een open vraag. Maar dat het een religie is die vertrouwt op de eigen moraliteit en zichzelf verheerlijkt, is duidelijk. Wat Jezus ervan dacht is ook duidelijk:

De conclusie hiervan is dat we altijd moeten teruggrijpen op het jaarboek van de nieuwtestamentische Evangeliën om de foto van Jezus te zien. Hij zal verhelderen of moslims en christenen al dan niet dezelfde God aanbidden, en of farizeeërs en volgers van Jezus al dan niet dezelfde God aanbidden.

Mijn ogen gericht houdend op Jezus met u,

Predikant John


Noot van de vertaler

1 Bijbelteksten zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)

2 Originele titel: New Perspective on Paul
3 Ed Parish Sanders, Amerikaanse nieuwtestamentische geleerde, geboren: 18 april 1937
4 Nicholas Thomas Wright, Britse Anglicaanse bisschop en theoloog, geboren: 1 december 1948
5 Originele titel: What Saint Paul Really Said
6 Leer genoemd naar Pelagius: erfzonde bestaat niet, menselijk inzet is doelmatiger dan goddelijke genade
7 Herziene Statenvertaling (HSV)