Broeders, onze beproeving is voor hun bemoediging

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door
Auteur Index
More Over
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English:

©

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door Over

Vertaling door

Predikanten en hun mensen moeten lijden. “Dat wij pas na veel beproevingen het koninkrijk van God binnen kunnen gaan” (Handelingen 14:22).¹ “Zodat u zich niet uit het veld zou laten slaan door de tegenspoed die u ondervindt” (1 Thessalonicenzen 3:3). “Want de Heer berispt wie hij liefheeft, straft elke zoon van wie hij houdt” (Hebreeën 12:6).

Tegenspoed die wordt ondergaan door de familie van God komt van de Hemelse Vader voor onze bestwil. Hier volgt sterk Zweeds inzicht:

Hij die onmetelijk goed van hart is
Geeft elke dag wat hij het beste acht
Met liefde, het aandeel pijn en plezier.
Vermengd gezwoeg met vrede en rust.²

Het is ook Bijbels. Job en Paulus hebben dit gemeen: Toen ze door Satan werden getroffen, voelden ze de hand van God. Uiteindelijk kwam hun lijden van God en dat wisten ze.

De Heer zei tot Satan: ”Met alles wat van hem [Job] is mag je doen wat je wilt” (Job 1:12). Maar toen tegenspoed toesloeg, reageerde Job: “De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen” (Job 1:21). Een tweede keer zei de Heer tot Satan: “Doe met hem [Job] wat je wilt, maar spaar zijn leven” (Job 2:6). Maar toen die verschrikkelijke ziekte kwam en Jobs vrouw er bij hem op aandrong om God te vervloeken, antwoordde Job: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” (2:10). En de geïnspireerde schrijver voegt er aan toe: “Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord.”

Zelfs als soms Satan erbij betrokken is als de nabije veroorzaker van onze tegenspoed, is het geen zonde om God te zien als de primaire veroorzaker die meer op afstand staat. Satans plan is de verwoesting van het geloof (Job 2:5; 1 Thessalonicenzen 3:5), maar Gods plan is de diepe heling van onze ziel:

Ik ontwerp uitsluitend
Uw onreine materie om te consumeren
En uw goud om te verfijnen.

Net als Job, herkende Paulus zijn doorn in het vlees als een “engel van Satan” (2 Korintiërs 12:7) maar gepland door God voor een zeer genadig doel: “Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen.”

Satan heeft het niet vrij voor het zeggen in de wereld en evenmin in de familie van God. Dus, in onze worsteling met het lijden brengt het nooit voldoende troost als je zegt dat: “Het komt van Satan en niet van God.” De enige ware troost komt van de erkenning dat de almachtige God erachter zit en dat Hij oneindig wijs is en oneindig liefhebbend voor hen die op Hem vertrouwen.

Beoordeel de Heer niet vanuit de onderbuik,
Maar vertrouw Hem om Zijn genade;
Achter een fronsende voorzienigheid
Verbergt hij een lachend gezicht.
Zijn doelen zullen snel rijpen,
Onthuld elk uur;
De knop mag dan een bittere smaak hebben,
Maar de bloem zal zoet zijn.³

God heeft voor ons een doel onthuld, waarvoor predikanten moeten lijden. Paulus zegt het in 2 Korintiërs 1:6: “Ondervinden we tegenspoed, dan is het opdat u bemoedigd en gered wordt.” Een preek over deze tekst zou het volgend hoofdthema hebben: “De beproevingen van een Christelijke geestelijke zijn gepland door God om de bemoediging en redding van zijn kudde te bewerkstelligen.”

Als Paulus tegen de Korintiërs zegt dat zijn beproeving voor hun bemoediging en redding is, zegt hij daarmee dat er een plan en een doel voor zijn lijden bestaat. Maar welk plan dan? Van wie is dat doel? Hij ontwerpt en plant niet zijn eigen lijden. En het is zeker dat Satan ze niet ontwikkelt om de kerk te bemoedigen en te redden. Dus Paulus moet bedoelen dat God Zijn beproeving plant en bestemt ten gunste van de kerk.

God bestemde het lijden van Christus voor de redding van de kerk (Handelingen 2:23 en vanaf 4:27), en Hij bestemde het lijden van Christelijke geestelijken voor de toepassing van deze redding (Colossenzen 1:24).

Dat is een ontnuchterende gedachte maar ook een bemoedigende. Aan de ene kant betekent het dat het weefsel van een predikantenleven doorvlochten is met duistere draden van pijn. Maar aan de andere kant betekent het dat elke tegenspoed die hij moet ondergaan, niet alleen voor zijn eigen bestwil is ontwikkeld maar ook voor de bestwil van zijn kudde. God verspilt nooit de gift van het lijden (Filippenzen 1:29). Het is gegeven aan Zijn predikanten volgens het beste weten dat Hij heeft, en de vormgeving bestaat uit troost en redding voor onze mensen.

Geen enkel pastoraal lijden is zinloos. Geen pastorale pijn is betekenisloos. Geen tegenspoed is absurd en nietszeggend. Alle hartzeer heeft zijn goddelijk doel in de vertroosting van de heiligen, zelfs als we ons helemaal nutteloos voelen.

Beantwoording van het “Waarom”

Hoe wordt met pastoraal lijden de vertroosting en redding van zijn kudde bereikt? De context van Paulus’ woorden suggereert het volgend scenario:

Omstandigheden vallen samen om de geest van een predikant te kraken. (Misschien verlies van gezondheid, verlies van een geliefde, een vriend die je de rug toekeert, tactloze mensen, laster, zorgen of overwerk.) Dingen pakken zo erg uit dat hij zelfs twijfelt aan het leven zelf. Hij roept het uit: “Waarom?” Het antwoord komt terug uit 2 Korintiërs 1:9. “Maar juist dat liet ons beseffen dat we niet op onszelf moeten vertrouwen, maar alleen op de God die de doden opwekt.” Als, uit genade, het ons lukt om een mosterdzaadje aan geloof te hebben in Gods soevereine goedheid in alles, zullen we onbeschrijfelijke troost ontdekken.

Gods eerste grote ontwerp voor al onze problemen is dat we ons zelfvertrouwen los kunnen laten. Als we dat doen, is er een tijdelijk gevoel dat je valt. Maar door het vertrouwen in Gods genade belanden we met oneindig meer zekerheid in de armen van onze Vader die de totale controle heeft op de rand van leven en dood.

Maar heeft Hij ons alleen voor onszelf door deze onthutsende val gebracht? Nee. Als wij leed ondergaan, is dat voor uw vertroosting. Nu, volgens 2 Korintiërs 1:4, zijn we in staat om “moed te geven aan anderen die in de ellende zitten, met de troost die wijzelf van God ontvangen.” Uiteindelijk geeft slecht één ding ons moed: “God die de doden opwekt.”

Al onze pastorale beproevingen zijn genadevol ontwikkeld om ons op God te vertrouwen en niet op onszelf. En dus bereidt onze tegenspoed ons voor op het doen van het nodigste voor onze mensen – hen de weg wijzen van henzelf naar de al-voorziende God. Alleen daarin ligt troost en redding. Dus “Ondervinden we tegenspoed, dan is het opdat u bemoedigd en gered wordt.”

Ten minste twee keer in 2 Korintiërs brengt Paulus deze nuchtere boodschap. In 4:7-12 beschrijft hij zijn pastorale ellende en interpreteert deze als volgt: “We dragen in ons bestaan altijd het sterven van Jezus met ons mee, opdat ook het leven van Jezus in ons bestaan zichtbaar wordt. Wij levenden worden altijd omwille van Jezus aan de dood prijsgegeven, opdat in ons sterfelijke bestaan ook het leven van Jezus zichtbaar wordt. Zo is in ons de dood werkzaam, en in u het leven.”

Dit is een andere manier om te zeggen: “Als we tegenspoed ondervinden, dan is het opdat u gered wordt.”

Wanneer Paulus lijdt onder zwakheden, beledigingen, noden, vervolgingen en ellende, en deze aanvaardt als Gods barmhartige therapie, is de kracht van Christus geperfectioneerd in zijn leven (2 Korintiërs 12:7-10). En omdat het de kracht van Christus is en niet die van Paulus, die leven in de kerk brengt, kunnen we begrijpen waarom hij zei: “Zo is in ons de dood werkzaam, en in u het leven” (v. 12). Paulus’ zwakheid en ellende voorziet de kerk van leven. En dat zou de onze ook moeten doen.

Christus ons rolmodel

Tot slot herinnert Paulus ons eraan dat dit het voorbeeld van Christus is: Hij bracht de kerk leven door zwakheid en ellende - zo horen Zijn geestelijke dienaren dat ook te doen. “Dat hij gekruisigd werd past bij zijn zwakheid, maar nu leeft hij door Gods kracht. Wij apostelen zijn net als Christus zwak, maar u zult merken dat wij net als hij leven door Gods kracht” (2 Korintiërs 13:4).

Dat is een ingewikkelde zin maar ik denk dat het betekent: Het leven van een geestelijke in Christus deelt alle zwakheden (en meer) die Christus aan het kruis brachten. Maar in onze zwakheden komt onafhankelijk daarvan Gods kracht met twee effecten: het stelt ons in staat om de kerk lief te hebben en te dienen en dus brengt het ons leven, nu in ons innerlijk bestaan (4:16) en uiteindelijk in de wederopstanding. Het leidend idee wordt herhaald in 13:9: “Het verheugt ons werkelijk dat wanneer wij zwak zijn, u zo sterk bent.”

De Christelijke predikant verwacht niet zijn mensen te bemoedigen of te redden anders dan door het volgen van de weg naar Golgotha: “Hij (Christus) was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden” (2 Korintiërs 8:9). Dus Paulus omschrijft zichzelf als “arm maar toch maken we velen rijk” (2 Korintiërs 6:10). Arm opdat onze mensen rijk worden. Zwak opdat ze sterk worden. Geteisterd door tegenspoed voor hun bemoediging en voor hun redding.

Maar let op: geen greintje zelfmedelijden. Want er is niets wat we meer willen dan “Christus kennen en de kracht van zijn opstanding, en … delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan” (Filippenzen 3:10-11).

We weten dat geven gelukkiger maakt dan ontvangen (Handelingen 20:35). Dus los van alle naïeve en romantische idealisaties, zegt de Christelijke predikant samen met Paulus: “In al mijn ellende wordt ik overweldigd door vreugde” (2 Korintiërs 7:4). Want “Ondervinden we tegenspoed, dan is het opdat u bemoedigd en gered wordt.”

Noot van de vertaler

¹ Bijbelteksten zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV)

² De originele Zweedse tekst is van dichteres en hymneschrijfster Lina Sandell (1832 – 1903)

³ De originele tekst is van dichter William Cowper (1731 – 1800)