Broeders, vergroot de betekenis van de doop
Uit Bijbelse Boeken en Preken
Door John Piper Over Pastorale Ministerie
Vertaling door Bert Dijkhoff
U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).
Ik herinner me een prachtige dag in 1973. Prof. Leonhard Goppelt had zijn universitaire doop-seminarium uitgenodigd naar een ontspanningsoord in de uitlopers van de Beierse Alpen ten zuiden van München. Hij was lutheraan en ik was de eenzame Amerikaan – en een baptist. We ontmoetten elkaar in een klooster en debatteerden enkele uren over de kwestie kinderdoop vs. geloofsdoop. Het was een show van twee mannen: een soort David tegen Goliath. Alleen waren er geen doopgezinde Israëlieten die me aanmoedigden. Noch verloor professor Goppelt. Maar tot op heden geloof ik dat mijn stenen oprecht door de lucht vlogen en dat slechts de ondoordringbare kracht van een 17de -eeuwse traditie het bastion van de kinderdoop had beschermd.
Maar inmiddels ben ik gaan inzien dat de “slag van Beieren” op een verkeerd niveau werd gevochten. Sinds ik bij de Bethlehem Baptist Church in Minneapolis ben, heb ik les gegeven aan tien vierweekse klassen voor leden. Bijna elke keer zaten daarin wel lutheranen, katholieken, presbyterianen, covenanters of zo die onze kerk wouden bijtreden maar als kind “gedoopt” waren. Maand na maand begreep ik beter waarom ik achter de geloofsdoop sta. En nu herken ik dat ik de kwestie in Beieren niet bij de wortel heb aangepakt.
Hierbij de ontwikkeling van mijn gedachtegang. Dat ging in drie fases (maar niet zoals jeugd, adolescentie en volwassenheid).
Eerst zag ik dat elke doop die vermeldt staat in de Bijbel, de doop betrof van een volwassene die het geloof in Christus belijdt. Nergens in de Schrift staat er ook maar iets over een kind dat gedoopt word. De doop van huishoudens (genoemd in Handelingen 16:15, 33 en 1 Korintiërs 1:16)¹ zijn uitzonderingen en dan alleen nog als aangenomen wordt dat kinderen deel uitmaakten van deze huishoudens. Maar feitelijk leidt Lucas in Handelingen 16:32 ons weg van deze aanname door te stellen dat Paulus eerst “het woord van de Heer aan hem [cipier] en aan iedereen die bij hem woonde” verkondigde en hen dan doopte.
Behalve de afwezigheid van kinderdoop in de Schrift viel me ook op (zoals elke schooljongen bij de baptisten weet) dat de volgorde van Petrus’ gebod was: “Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen” (Handelingen 2:38). Ik heb nooit een reden gezien om deze volgorde om te draaien.
Maar geleidelijk aan zag ik in dat deze opmerkingen slechts iets suggereren en tot niets verplichten. Dat er geen kinderdoop vermeldt staat, bewijst niet dat die er niet was. En dat Petrus zei: “Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen” tegen uitsluitend volwassen toehoorders sluit niet de mogelijkheid uit dat hij over kinderen iets anders zei. Zo bereikte ik de tweede fase en besloot: “Dat ik me beter van de voorbeelden over de doop kon afwenden richting de leer over de doop.” Misschien dat de betekenis van Lucas’ verhaal verduidelijkt wordt door de uiteenzetting van Paulus en Petrus.
Natuurlijk herinnerde ik me Romeinen 6:1-11. Maar dit was professor Goppelt’s favoriete wapen omdat het tot vers 11 geen woord over het geloof bevat of over welke bewuste reactie ten opzicht van God dan ook; en daar komt de reactie na de doop. Dus hij gebruikt Romeinen 6 als de klassieke verdediging van de kinderdoop. Voor mij leidt het in ieder geval tot isolatie.
Maar Colossenzen 2:12 en 1 Petrus 3:21 leken mij vernietigend voor het standpunt van de kinderdoop. Paulus vergelijkt de doop met de besnijdenis en zegt: “Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven, en met hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die hem uit de dood heeft opgewekt.” Dit stelt klip en klaar: in de doop werden wij tot leven gewekt door het geloof. De doop is effectief als geloofsuiting. Ik zag niet in hoe een kind dit geloofsteken op de juiste wijze zou kunnen accepteren.
Vervolgens staat er in 1 Petrus 3:21: “De doop wast niet het vuil van uw lichaam, het is een vraag aan God om een zuiver geweten. Hierom kunt u vragen dankzij de opstanding van Jezus Christus.” Deze tekst schrikt vele baptisten af omdat het in de buurt lijkt te komen van het katholiek, Lutheraans en Anglicaans idee dat de rite op zich redding brengt. Maar door deze tekst te ontvluchten, gooien we een sterk argument in het voordeel van de geloofsdoop weg. Of zoals J.D.G. Dunn² het zegt, komt dit het dichtst bij een definitie waarin geloof staat. De doop is “een vraag aan God.” Dat wil zeggen dat de doop een geloofsuiting is richting God. In die zin en in die mate is het een deel van Gods heilsmiddelen. Dat moet ons niet langer afschrikken want de zin: “Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is … zult u worden gered.”³ De beweging van de lippen in de lucht en de beweging van het lichaam in het water redden slechts in de zin dat ze het verzoek en het geloof van het hart richting God tot uitdrukking brengen.
Dus het leek me dat Colossenzen 2:12 en 1 Petrus 3:21 de afsluiting zijn van de zaak tegen het dopen van kinderen die nog niet in staat waren te geloven in Christus of om een verzoek aan God te doen.
Maar daar eindige mijn Beierse strijd. Sindsdien is me aangetoond door midden van een lange reeks discussies in mijn klassen voor leden, dat zelfs deze teksten de [onwaarschijnlijke] mogelijkheid open laten dat een kind gedoopt kan worden via de geloofskracht van zijn ouders en in de hoop op zijn eigen eventuele “confirmatie”. Dat is net zo goed mogelijk als dat deze passages alleen van belang zijn voor de zendingssituatie waarin volwassenen bekeerd en gedoopt worden. Als Paulus en Petrus hadden benoemd dat er jonge kinderen in de Christelijke huizen waren, hadden ze mogelijk door kunnen gaan voor goede presbyterianen.
Ik betwijfel dat. Want er is nu een derde fase in de redenering in het voordeel van de geloofsdoop. Er is een grote reactie vanuit de Bijbel en van de baptisten op het Heidelbergse Catechismus die beweert dat kinderen van een Christelijke ouder “behoren tot het verbond en de mensen van God … zij dienen ook gedoopt te worden als een teken van het verbond, om opgenomen te worden in de Christelijke kerk en onderscheiden te worden van kinderen van ongelovigen, zoals dat in het Oude Testament werd gedaan door de besnijdenis waarvoor het Nieuwe Testament de doop in de plaats stelt.” Met andere woorden, de rechtvaardiging van de kinderdoop in de gereformeerde kerken hangt af van het feit dat de doop in het Nieuwe Testament de tegenhanger is van de besnijdenis.
In feite is er een belangrijke voortzetting van de tekens van de besnijdenis en van de doop maar de presbyteriaanse vertegenwoordigers van de gereformeerd theologie hebben de discontinuïteit onderschat. Dat is het principieel verschil tussen baptisten en presbyterianen omtrent de doop. Ik ben een baptist want ik geloof dat we op dit gebied zowel de continuïteit als de discontinuïteit respecteren tussen Israël en de kerk en tussen hun respectievelijke tekens van het verbond.
De continuïteit komt als volgt tot uitdrukking: Net zoals de besnijdenis werd toegepast bij alle fysieke zonen van Abraham die zorgde voor het fysieke Israël, zo moet de doop worden toegepast bij alle spirituele zonen van Abraham die zorgde voor het spiritueel Israël, de kerk. Maar wie zijn deze spirituele zonen van Abraham die tegenwoordig de mensen van God vormen?
In Galaten 3:7 staat: “U ziet dus dat zij die geloven kinderen van Abraham zijn.” Het nieuwe, sinds Jezus is gekomen, is dat Gods mensen van het verbond niet langer een politieke, etnische natie zijn maar een lichaam gevormd door de gelovigen.
Johannes de Doper inaugureerde deze verandering en introduceerde het nieuwe teken van de doop. Door alle Joden op te roepen om berouw te hebben en zich te laten dopen, verklaarde Johannes krachtig en prikkelend dat fysieke afkomst je geen deel laat worden van Gods familie en dat de besnijdenis, die een fysieke relatie kenmerkt, nu vervangen wordt door de doop, die een spirituele relatie kenmerkt. De apostel Paulus pakt dit nieuwe accent op, vooral in Romeinen 9, en zegt: “niet alle nakomelingen van Abraham zijn ook werkelijk zijn kinderen … ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God” (verzen 7-8).
Er heeft dus een zeer belangrijke verandering plaats gevonden in de heilsgeschiedenis. Er is zowel discontinuïteit als continuïteit.
Zwingli, Calvijn en hun opvolgers gingen met de tekens van het verbond om alsof er geen belangrijke verandering had plaats gevonden met de komst van Christus. Maar God vormt Zijn mensen tegenwoordig anders dan toen Hij worstelde met een etnische volk dat Israël werd genoemd. De mensen van God zijn niet langer gevormd door natuurlijke afkomst maar door supernatuurlijke bekering tot het geloof in Christus.
Met de komst van Johannes de Doper, Jezus en de apostelen is nu benadrukt dat de spirituele status van uw ouders niet de lidmaatschap van de gemeenschap van het verbond bepaalt. De ontvangers van de zegeningen van Abraham zijn zij die het geloof van Abraham hebben. Zij zijn degenen die behoren tot de gemeenschap van het verbond.
En zij zijn degenen die het teken van het verbond zouden moeten ontvangen: de geloofsdoop. Dus als ik terug kon gaan en Beieren over kon doen, zou ik zo snel mogelijk bij de wortel komen. Dat is waar onze “verdediging en conformatie” gewonnen of verloren zal worden. Maar de heer heeft een speciale reden om ons door jeugd, adolescentie en volwassenheid te brengen. Elke fase van een redenering is zinvol. Ken uw toehoorders, broeders, en vergroot de betekenis van de doop.
Noot van de vertaler
- Bijbelteksten zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) uit 2004
- James Douglas Grant Dunn, Britse theoloog (1939-2020)
- Romeinen 10:9