Genade prediken
Uit Bijbelse Boeken en Preken
Door Richard L. Ganz
Over Prediking en Lesgeven
Een deel van de A Pastor's Perspective-serie
Vertaling door Bert Dijkhoff
U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).
Het was een mooie, zonnige morgen. Mijn vrouw en ik zaten op onze veranda, samen genietend van een zeldzame, volledig onverstoord moment toen een witte sedan onze oprit opreed en vlak bij ons tot stilstand kwam. De goed geklede chauffeur stapte uit terwijl de jonge vrouw in de auto bleef. Ik zag het in een flits. Ik keek naar mijn vrouw Nancy en fluisterde: “Jehova’s Getuigen. Ik regel dat wel even.”
De man kwam naar me toe en zij: “Goede morgen.” Voordat hij nog een woord kon uitbrengen, ging ik in de aanval. “Ja, en het gaat alsmaar slechter in de wereld, niet waar?” “Eh, ja,” antwoorde hij, “maar .…” Voordat hij nog iets kon zeggen, nam ik het over zoals Jet Li in de film Fearless.
“De vraag,” zei ik, “is niet hoe ik om moet gaan met de problemen van de wereld. Ik weet dat we er beide van overtuigd zijn dat we het antwoord hebben. Mijn vraag aan u is de volgende: waar zal uw antwoord u brengen?” Hij opende zijn mond om te antwoorden, maar Jet Li was sneller. Ik bracht hem weer tot zwijgen, veranderde van onderwerp en vroeg: “Kunt u zeggen dat u ‘wedergeboren’ bent?” “Nee, maar …,” stammelde hij zwakjes. Ik onderbrak: “Er zijn geen maren, mijn vriend. De Bijbel is strijdig met wat uw gemeenschap de mensen leert. ‘Je MOET wedergeboren zijn’!”
Ik kon voelen hoe de man ineenkromp bij mijn bijna vurige aanval. Toen ik hem wou afmaken, herinnerde ik me de scene waarin Jet Li de tegenstander uitschakelde met een duizelingwekkend salvo aan spin kicks.
“Jezus, mijn vriend, is GOD!,” riep ik in zijn gezicht. Ik had niet eens mijn Bijbel nodig toen ik vastberaden vers na vers afratelde. “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God.” Johannes 1:1.[1] Let op, het is niet ‘een god’ zoals uw Nieuwewereldvertaling dat voorstelt. Ik keek de auto in en zei tegen de jonge vrouw dat ze haar vriend moest vertellen een echte vertaling te gaan gebruiken.
Ik was nog niet klaar, nog lang niet. Ik begon snel naar achteren en naar voren te gaan. Mijn eenkoppige geloofsgemeenschap en zijn in de auto zittende gezel staarden vol verbijstering naar me. Toen de man probeerde te interrumperen, ging ik door: “Hij is ‘God BOVEN ALLES’ (Romeinen 9:5). Als dat niet uw antwoord is, hoe zit het dan met Colossenzen 2:9? ‘In hem is de GODDELIJKE volheid lichamelijk aanwezig.’” Ik herhaalde toen die woorden voor de nadruk: “GODDELIJKE VOLHEID!”
De man leek extreem aangeslagen door dit punt. Maar toen kwam mijn spin kick. “Tot slot nog één ding,” zei ik, “en dan kun je zeggen wat je wilt als reactie. In Openbaringen 1:17-18 staat: ‘Toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar hij legde zijn rechterhand op me en zei: ’Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben degene die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk.’’ Om wie denkt u dat het gaat?” “Antwoord niet,” zo reageerde ik op mijn eigen vraag, “we weten beide dat het Jezus is. Dood en levend. Eerste en laatste. Interessant, toch? Wie is volgens het Oude Testament de ‘eerste en de laatste’?” Op dat moment kon ik merken dat hij niet eens probeerde te onderbreken. Hij zei alleen maar: “Waarom vertelt u me het niet?”
Nog meer aangespoord door zo’n inschikkelijkheid, keek ik door het raam van het voertuig naar de strakke, bijna ongelovige blik van de jonge vrouw en zei haar dat ze de volgende keer zou moeten aanvragen of ze met iemand mee mag, die zijn Bijbelkennis op orde heeft. Toen wende ik mij weer tot de man en zei: “In Jesaja 44:6 staat: ‘Dit zegt de HEER, Israëls koning en bevrijder, de HEER van de hemelse machten: Ik ben de eerste en de laatste, er is geen god buiten mij.’” Ik verbaasde zelfs mezelf; en het kostte alles bij elkaar minder dan tien minuten.
Toen keek ik naar de man en zei: “Ik ben klaar. Wat heeft u te vertellen?” Hij keek terug naar mij en antwoordde: “Wel, ik kan u het volgende vertellen. Ik beloof u nooit een Jehova’s Getuige te worden, maar weet u waar de Monaghan’s wonen?”
Op de een of andere manier (ben niet zeker hoe maar hoe dan ook), toen ik door had dat hij alleen maar stopte om naar de weg te vragen, is het me gelukt om hem de richting naar onze buren te wijzen. Ook lukte het me de kracht op te brengen, die nodig was om hen uit te zwaaien toen ze onze oprit afreden.
De “goede” kant hiervan is tweeledig. Ten eerste, ik heb diverse Bijbelse verzen opgerateld, en ik kon mezelf deels geruststellen met de gedachte dat “het woord dat voortkomt uit Zijn mond niet vruchteloos terugkeert, niet zonder eerst te doen wat Hij wil en te volbrengen wat Hij gebied.”[2]
Ten tweede riep het gedachten bij me op. Ik vroeg me af: “Kan dit ook gebeuren tijdens mijn prediking?” Ik besefte hoe gemakkelijk het voor mij is om met “verloren” mensen om te gaan op een arrogante, laatdunkende manier waardoor ze nog meer verloren raken terwijl ik tegelijkertijd denk hoe goed ik wel niet ben. Ik kreeg door dat als mijn evangelie en ook mijn gedrag niet vol van liefde en genade zijn, ik geen meesterlijke predikant of een welbespraakte Christen ben, maar slechts een “dreunende gong of een schelle cimbaal” (1 Korintiërs 13:1).
De mensen hebben meer en meer een genadevolle Jezus nodig, die hen naar zichzelf uitnodigt (“Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven,” Mattheüs 11:28). Ze moeten de Jezus zien en horen, die “vol van goedheid en waarheid” is (Johannes 1:14). De mensen hebben in hun leven genoeg te verduren. Daarvan hoeven ze niet nog meer te krijgen vanaf de kansel. Ze hebben Jezus nodig, niet Jet Li.
Noot van de vertaler