Gods Woord Staat: Niet Heel Israel is Israel, Deel 1

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door John Piper
Auteur Index
More Over Geschiedenis van de Verlossing
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: God's Word Stands: Not All Israel Is Israel, Part 1

© Desiring God

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door John Piper Over Geschiedenis van de Verlossing
Een deel van de Romans: The Greatest Book Ever Written-serie

Vertaling door Andreas Murre

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).


Romeinen 9:6-12
Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël. 7 Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. 8 Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend. 9 Want dit is het woord van de belofte: Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben. 10 En dit niet alleen, maar zo was het ook met Rebekka, die zwanger was van één man, namelijk Izak, onze vader. 11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept – 12 werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen. 13 Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat. (Romeinen 9:6-12)

Om Romeinen 9 te begrijpen moeten we voortdurend Paulus’ gedachtengang voor ogen houden. In de verzen 1-5 toont hij zijn verdriet over de verlorenheid van zijn verwanten, het Joodse volk. Hij zegt in vers 3: „Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn familieleden wat het vlees betreft.” En wat de nadruk krijgt in de verzen 4-5 is niet dat de Israëlieten Paulus verwanten zijn maar ook Gods verwanten. Het zegt: „Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.” Dus de crisis in de verzen 1-5 is niet alleen een persoonlijke crisis van Paulus, het is een theologische crisis, een crisis van iedereen voor wie de eeuwigheid afhangt van Gods trouw. De crisis die geschetst wordt in de verzen 1-5 is dat Israel Gods verkozen, verbondsvolk is en dat de meesten van hen vervloekt en afgesneden zijn van Christus en de verlossing. Is God dan trouw geweest aan zijn beloften? Zo niet, waar hopen wij dan op?

De crisis: Als God Zijn verbond niet houd met Israel, houd hij het dan wel met u?

We moeten elke week in gedachten houden dat dit de crisis is waar Paulus mee zit in Romeinen 9:1-23. Israel is Gods verkoren volk en de meesten van hen vergaan, afgesneden van de Redder, Jezus Christus. En de reden dat dit ook een crisis is voor jou, niet alleen voor de Joden, is dat, als Gods beloften aan Israel niet konden blijven staan, dan is er ook geen reden om te denken dat de beloften die aan mij zijn gedaan wel stand zullen houden. De rotsvaste beveiliging van Gods verkiezing in Romeinen 8 (vers 33: „Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt.”) - deze veiligheid waarin wij ons met een gelovig hart op verheugen is waardeloos als God zichzelf trouweloos bewijst aan zijn verbondsvolk. Als God Zijn verbond niet houd met Israel, zal Hij het dan houden als Hij het met ons maakt?

Dit is de crisis waar Paulus mee zit als we beginnen met de tekst van vandaag. We zullen 2 weken doen over de behandeling van de verzen 6-13 omdat Paulus ingaat op 2 verbeeldingen van het punt dat hij maakt in dit stukje: de eerste is het beeld van Izak als een kind van het verbond, niet Ismael (verzen 6-9); en het andere beeld van Jacob als kind van de belofte en niet Esau (verzen 10-13). Vandaag zullen we de verzen 6-9 behandelen en het beeld van Izaäks geboorte als kind van de belofte en niet van het vlees.

Is het waar dat het Woord van God niet is vervallen/mislukt?

Vers 6 zet het hoofdpunt van het hele hoofdstuk uiteen. „Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is” Dat is wat Paulus’ beweert over de crisis in de verzen 1-5. Ja, het is waar dat veel mensen in het verbondsvolk waren vervloekt en afgesneden van Christus, en ja het is waar dat God Israel had verkozen, met haar een verbond had gesloten en haar beloften had gedaan, maar, nee, het is niet waar dat het Woord van God vervallen is. Dat is Paulus’ bewering. En tot zo ver is het ook enkel een bewering.

Maar al het andere in dit hoofdstuk en ongeveer alles in de volgende drie hoofdstukken zijn argumenten of ondersteuning voor zijn bewering. Hij beweert niet zomaar wat en laat ons daarna achter. Hij beweert het en geeft ons daarna de redenen om zijn bewering te geloven. En hou dus in gedachten, terwijl we door het hoofdstuk gaan, dat een paar van de helderste en meest krachtige verklaringen in de Bijbel over onvoorwaardelijke verkiezing en de soevereiniteit van God in verlossing hier op geschreven zijn in dienst van God’s trouw aan Zijn verbond. Paulus behandeld deze omstreden leer niet abstract als of het alleen maar interessant was om te weten, nee hij behandeld het om ons te helpen te begrijpen en genieten van Gods trouw. In Paulus’ gedachten hadden deze grote leerstukken een directe inpekt op de manier waarop wij leven. Als dit niet het geval is moeten we ons afvragen waardoor onze omgang met het leven en onze plannen voor het leven gevormd worden. Als het niet Gods grote waarheid is die ons leven vormt, wat dan?

Nu dan, wat is Paulus’ argument in dienst van Gods trouw? Hoe kan hij zeggen dat het Woord van God niet gefaald heeft terwijl er wel veel Israëlieten vervloekt en van Christus zijn afgesneden? Hij geeft zijn antwoord drie keer in de verzen 6-9 en geeft twee verwijzingen naar het Oude Testament om het te ondersteunen.

1. Etnisch Israel en Waar Israel

Eerst, in vers 6b zegt hij, „want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.” In andere woorden, Paulus’ argument is dat de belofte van God altijd waar blijft voor het ware Israel, het geestelijk Israel, maar niet heel etnisch Israel is waar Israel. Dat is de eerste verklaring die hij geeft over zijn argument: „niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.” De veronderstelling is dat er een Waar Israel is; Gods verlossende beloftes zijn met hen; en deze beloftes hebben nooit gefaald.

2. Alle Nakomelingen van Abraham en de Kinderen van Abraham

Ten tweede, in vers 7a zegt hij het een beetje anders, maar maakt hij hetzelfde punt: „ Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen.” In andere woorden, hij maakt onderscheid tussen twee soorten „kinderen” - ze zijn allemaal Abrahams nageslacht, en er is een kleinere groep in het getal die hij hier zijn kinderen noemt. Of we kunnen zeggen, „de ware kinderen” omdat de anderen fysieke kinderen zijn. De veronderstelling is dat de beloften van God waar blijven voor de ware kinderen van Abraham maar niet voor het hele nageslacht van Abraham. Dus in vers 6 zegt hij dat niet heel Israel Israel is, en in vers 7 zegt hij dat niet alle kinderen van Abraham kinderen van Abraham zijn. Er is dus een waar Israel en er zijn ware kinderen. Het Woord van God is niet vervallen omdat het bedoelt was voor het ware Israel, de ware kinderen en het Woord van God is nooit vervallen voor een van hen.

3. De Kinderen van het Vlees en de Kinderen van God

Ten derde, in vers 8 maakt Paulus het argument voor een derde keer in meer algemene zin, zonder Israel of Abraham te benoemen, zodat we het principe verdiept zien. „Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend. Dit, zegt hij weer, is waarom het woord van God niet vervallen is - hoewel er veel Israëlieten naar het vlees zijn vervloekt en afgesneden van Christus. Dit omdat de beloften voor de kinderen van het verbond zijn, de kinderen van God, en niet elk kind van de vleselijke Israëlieten is een kind van de belofte.

Als Paulus de „kinderen van het vlees” en de „kinderen van God” onderscheidt bedoelt hij dat niet alle fysieke kinderen van de Israëlieten „kinderen van God” zijn. En dat betekend dat de term „kinderen van God” niet enkel een etnisch, fysiek of historische term is. Het heeft zijn volle verlossende betekenis zoals het die heeft in Romeinen 8:16, 21, en in Filippenzen 2:15 (Hosea 1:10). En als hij dan zegt dat deze „kinderen van God” de „kinderen van de belofte” zijn, bedoelt hij dat ze een geestelijke positie hebben, niet om hun fysieke connecties, maar om Gods effectieve belofte. De belofte creëerde deze positie.

Wat is de Oud Testamentische ondersteuning?

Nu moeten we kijken hoe het Oude Testament dit volgens Paulus ondersteund. Maar eerst, onthoud dat we drie verschillende verklaringen van Paulus hebben gezien waarom het Woord van God aan Israel niet vervallen is.

Vers 6b: „want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.”

Vers 7a: „Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen.”

Vers 8: „Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.”

Dit is waarom het woord van God nooit vervallen is hoewel er zo veel Israëlieten zijn vervloekt en van Christus afgesneden. Zij waren niet de ware Israëlieten. Ze waren geen ware kinderen van Abraham. Ze waren kinderen van het vlees maar geen kinderen van de belofte, dat is, kinderen van God.

Nu dan, waar ziet Paulus dit idee van een volk binnenin een volk in het Oude Testament? Hoe komt hij aan het idee dat de belofte niet eenvoudigweg voor elke Israëliet geldt, maar alleen voor hen die kinderen van de belofte zijn? En wat betekend het, kinderen van de belofte?

Het geval van Izak en Ismael

Paulus geeft twee voorbeelden, in de verzen 6-9 en de andere in de verzen 10-13 die we volgende week behandelen. Maar eerst, in vers 7. Nadat Paulus zegt, „niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.” haalt Paulus Genesis 21:12 aan, „want alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.” de context hier in het Oude Testament is waar God tegen Abraham zegt, „hoewel je een oudere zoon hebt, Ismael, hij zal niet de erfgenaam zijn van de belofte. Eerder, „door Izak zal je nageslacht genoemd worden (of geroepen).” Wat Paulus hier ziet is dat een fysiek kind van Abraham, en zelfs de oudste, het Ismael niet tot erfgenaam maakte van de belofte die gemaakt was aan het verbondsvolk.

Daarna voegt Paulus een andere inzicht vanuit Genesis 18:10 in vers 9. Nadat hij in vers 8 gezegd heeft dat „de kinderen van de belofte gerekend worden (zegt God) als nakomelingen,” daarna haalt Paulus Genesis 18:10 aan, „Want dit is het woord van de belofte: Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.” De context hier is van enorm belang. God had Abraham beloofd dat in hem de geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden (Genesis 12:3) en dat zijn nakomelingen zouden zijn als de sterren in de lucht (Genesis 15:5). Maar Abraham had geen nakomelingen en zijn vrouw Sara was dor. Wat was de oplossing? Abrahams antwoord zou geweest zijn, „Ik vertrouw dat God mij een kind van de belofte zal geven. Ik vertrouw er op dat God s Goddelijke belofte op zichzelf krachtig genoeg is om zichzelf te vervullen.” Maar in plaats daarvan deed Abraham wat hij kon in eigen kracht: hij gebruikte Hagar, een slavin van Sarah, als een bijvrouw en verwekte bij haar een kind genaamd Ismael. Abraham hielp God uit de brand en verwekte wat Paulus noemt een „kind naar het vlees”. Hij was „naar het vlees geboren” (Galaten 4:29). Dat is, zijn positie had als gevolg dat hij was beperkt tot wat een mens kon doen, namelijk kinderen naar het vlees verwekken.

Abraham wilde dat Ismael erfgenaam van de belofte was. In Genesis 17:18 zegt Abraham tegen God, „och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven!” Maar God zei, „

Integendeel, uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven.” Dat is de context van Paulus’ quote in Romeinen 9:9. God belooft: „Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.” Je ziet hier het soevereine doel van Gods woord hier. Ik maak het verbond, zegt God. En ik zal het vervullen. Mijn beloften zijn geen voorspellingen van wat komen gaat met jou hulp. Mijn beloften zijn aankondigingen van wat Ik Mij voorneem te doen in Mijn soevereine kracht. Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.” Dorre Sara en oude Abraham zullen geen kind van het vlees alleen hebben maar een kind van de belofte.

Maar wat is een kind van de belofte (kind van God)? Een kind van de belofte is een erfgenaam van Gods verlossende genade, niet om zijn etnische afkomst of fysieke geboorte, of zoals we volgende week zien, welke menselijke bron ook. maar alleen om Gods soevereine woord. De geboorte van Izak laat zien hoe elk kind van God geestelijk gevormd wordt. Het beslissende werk is Gods werk. Niet dat van Abraham en niet dat van Izak en ook niet van ons. Maar Gods werk.

Het antwoord op de crisis

Wat dan is het antwoord op de crisis in de verzen 1-5: Is het woord van God vervallen omdat er vele Israëlieten vervloekt en afgesneden zijn van Christus? Zijn de beloften van God tot niets geworden? Het antwoord is nee. En de reden die Paulus 3 keer geeft is dat de belofte van God zijn doel zelf vervuld. En dat doel is om voor Zichzelf een waar Israel voor zichzelf te vergaderen. De belofte van God was nooit om elke Israëliet verlossing te garanderen. De belofte was: God er op toe zal zien dat het ware Israel gevormd werd en verlost. En we hebben gezien, en zullen dat weer zien; dit ware Israel bevat Joden en heidenen.

Hoe zullen wij dat op onszelf toepassen?

We naderen het Heilig Avondmaal; laten we dat als toepassing gebruiken. De manier waarop God Zijn ware Israel vormt is, uiteindelijk door het zenden van Zijn Zoon, Jezus Christus, Als waar Zaad van Abraham, de ware Zoon van David, en, in diepere zin, het ware Israel zelf. Jezus vervuld alles waar Israel voor bestemd was. En nu kan ieder persoon, Jood of heiden, die vertrouwd op Christus, is verenigd met Hem en deelt in het ware Israel in Christus. De vragen waarmee je deze morgen geconfronteerd als we naar het Heilig Avondmaal gaan zijn: Vertrouw je op Jezus Christus als Verlosser, Heere en Schat? Ben je verenigd met Hem? Heeft Hij je een kind van de belofte, een ware Jood, een kind van God gemaakt? Als dit zo is, nuttig het Heilig Avondmaal en geniet de gemeenschap met Hem. Zo niet, vertrouw Hem nu! Amen