Het evangelie en de armen

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door Tim Keller
Auteur Index
More Over Armoede
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: The Gospel and the Poor

© The Gospel Coalition

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door Tim Keller Over Armoede
Een deel van de Themelios-serie

Vertaling door Bert Dijkhoff

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).



Inhoud

Het evangelie en de armen[1]

De oorspronkelijke vraag die mij verzocht was om op in te gaan, luidt: “Hoe past onze toewijding aan het primaatschap van het evangelie binnen onze verplichting om aan allen recht te doen, specifiek aan geloofsgenoten, om als het zout der aarde en het licht van de wereld te dienen, en om de stad goed te doen?” Ik zal deze vraag in twee delen knippen: (1) Als we toegewijd zijn aan het primaatschap van het evangelie, dient het evangelie dan zelf als basis en drijfveer voor de armenzorg? (2) Zo ja, hoe verhoudt zich dan die zorg tot de verkondiging van het evangelie?

1. Motiveert het evangelie ons om armenzorg te verlenen?

Het primaatschap van het evangelie

Wat wordt er bedoeld met “het primaatschap van het evangelie”? Ik zal deze vraag beantwoorden op basis van Don Carsonsa thematoespraak gehouden op The Gospel Coalitions eerste conferentie in mei 2007. [2] Carson verheldert het evangelie op basis van 1 Korintiërs 15:1-19 in acht samenvattende woorden:

  1. Christologisch: Het evangelie richt zich op de persoon en het werk (het leven, de dood en de wederopstanding) van Jezus Christus.
  2. Theologisch: Het evangelie laat ons weten dat zonde in de eerste plaats een overtreding tegen God is en dat de redding van begin tot einde de daad van God is, niet onze eigen.
  3. Bijbels: Het evangelie is in wezen de boodschap van de hele Bijbel.
  4. Apostolisch: Het evangelie is aan ons doorgegeven door Jezus’ discipelen als betrouwbare ooggetuigen.
  5. Historisch: Het evangelie is geen filosofie of advies over hoe God te vinden, maar eerder nieuws over wat God gedaan heeft in het verleden om ons te vinden en te redden.
  6. Persoonlijk: Het evangelie moet individueel worden geloofd en voor zichzelf worden toegepast.
  7. Universeel: Het evangelie is bedoeld voor elke taal, stam, volk en individu.
  8. Eschatologisch: Het evangelie bevat het goede nieuws over de uiteindelijke transformatie, niet slechts de zegeningen die we in dit tijdperk genieten.

Op basis van deze verhelderende conclusies, leidt Carson in bredere zin af dat het evangelie normaal gesproken verspreid wordt via de verkondiging. Veruit de meerderheid der verwijzingen naar het evangelie in het Nieuwe Testament spreekt van het communiceren van het evangelie via het gesproken woord.

Maar voor Paulus, als hoeder van het evangelie, hield de verantwoordelijkheid niet op met het uitsluitend verspreiden onder ongelovigen. Ook vond Paulus “het nodig om te hameren op de uitwerking van het evangelie op elk gebied van het leven der Corinthiërs.”[3] Na de benadrukking dat het evangelie vooral wordt verspreid via verkondiging, schrijft Carson:

Toch moet er nog iets anders worden gezegd. Dit hoofdstuk [1 Korintiërs 15] staat aan het eind van een boek dat herhaaldelijk laat zien dat het evangelie doorwerkt in de grootschalige transformatie van attitudes, moraal, relaties en culturele interacties. Zoals iedereen weet, houdt Calvijn vol dat vrijspraak alleen door het geloof komt, maar het ware geloof nooit alleen is; we kunnen eraan toevoegen dat het evangelie zich richt op een boodschap over wat God heeft gedaan en doet, en gegoten moet worden in te begrijpen waarheden die gelooft en gehoorzaamd moeten worden, let wel, dit evangelie bestaat natuurlijk nooit uitsluitend uit feitenkennis.[4]

De overige Korinthische brieven laten dit keer op keer zien. Wanneer Paulus de verdeeldheid en partijdigheid van de Korintiërs benoemt (1 Korintiërs 10-17)b, zegt hij dat die het gevolg zijn van hoogmoed en gepronk, een verraad aan het evangelie van de almachtige genade (1:26-31). Als Paulus kwesties van ontucht en discipline aansnijdt in de hoofdstukken 5-6, geeft hij gedragsaanwijzingen waarbij hij zijn oproep baseert op het evangelie van de rechtvaardiging (6:11) en het feit dat ze zijn vrijgekocht door de dood van Christus (6:19-20). In hoofdstuk 7 zijn vraagstukken over vrijgezellen, scheiding en hertrouwen “uitgewerkt in de context van de evangelische prioriteiten en de veranderde zienswijze ontketent door het aanbreken van het eschatologisch tijdperk en het uitzien naar het einde.”[5] In 2 Korintiërs 8-9 doet Paulus in mooie woorden een beroep op financiële vrijgevigheid op basis van het evangelie. Royale, deemoedige vrijgevigheid is “gehoorzaam zijn aan het evangelie” (2 Korintiërs 9:13) waarmee wordt bedoeld dat het materialisme niet in staat is het evangelie van Christus’ offerdood voor ons serieus te nemen. Dienovereenkomstig stelt Paulus Petrus’ houding jegens niet-Joodse Christenen aan de kaak door te stellen dat hij “niet de rechte weg naar het ware evangelie bewandelde” (Galaten 2:14).

Het evangelie moet ook verandering brengen in de handelspraktijken en prioriteiten van Christenen in de koophandel, in de voorkeuren van jonge mensen die vol zitten met twijfelende maar genadeloos narcisisme, de eenzame angst en vaak zondige pleziertjes van vrijgezelle mensen die plezier najagen maar geen vreugde kunnen vinden, de vermoeiende wanhoop van zij die aan de zelfkant leven, en veel meer. En dat moet gebeuren, niet door te proberen om sociale regels van het evangelie af te leiden noch door eindeloze aandacht voor het randgebied in een zinloze poging om profetisch over te komen, maar juist door het preken over, bijbrengen van en het beleven in onze kerken van het prachtige evangelie over onze gezegende Verlosser.[6]

Dus wat betekent het om toegewijd te zijn aan het primaatschap van het evangelie? Dat betekent in de eerste plaats dat het evangelie verkondigd moet worden. Vandaag de dag verwaarlozen velen het belang hiervan. In de plaats daarvan beweren ze dat de enige ware geloofsverdediging een warme gemeenschap is; mensen kunnen het koninkrijk niet in beredeneerd worden, ze kunnen alleen geliefd worden. “Preek het evangelie. Gebruik de woorden die nodig zijn.” Maar hoewel de christelijke gemeenschap een cruciale en krachtige getuige van de evangelische waarheid is, kan het niet het preken en verkondigen vervangen. Desalniettemin betekent het primaatschap van het evangelie ook dat het de basis en hoofdbron is van christelijke praktijken, individueel en gezamenlijk, in de kerk en erbuiten. De evangelische dienst bestaat niet alleen uit de verkondiging aan de mensen zodat ze het zullen omarmen en geloven; het bestaat ook uit het hiermee onderwijzen en hoeden van gelovigen zodat het zorgt voor vorming van hun gehele leven, opdat ze het kunnen “beleven.” En een van de belangrijkste gebieden waarop het evangelie effect heeft, is die van onze relatie met de behoeftigen.

Ik ken geen betere introductie van hoe het evangelie ervoor zorgt dat we de armen helpen, dan Jonathan Edwards’ a rede “Christelijke liefdadigheid.”[7] Edwards concludeert dat geven aan en zorgen voor de armen een cruciaal, niet-optioneel aspect is van “het beleven van het evangelie.” Er zijn twee basisredenen die Edward voor deze conclusie naar voren brengt.

(1) Het geloven van het evangelie zal ons motiveren om te geven aan de armen

Edwards laat ons herhaaldelijk zien hoe het begrijpen van wat hij noemt “de regels van het evangelie” – het patroon en de logica van het evangelie – ons onvermijdelijk ertoe beweegt om van de armen te houden en hen te helpen. Omdat Edwards gelooft dat het gebod om te geven aan de armen het gevolg is van de leer dat alle menselijke wezens geschapen zijn naar het evenbeeld van God,[8] gelooft hij dat de belangrijkste motivator om aan de armen te geven het evangelie is: geven aan de armen “is zeer redelijk, gezien onze omstandigheden, bij zo’n verspreiding van genade als van het evangelie.”[9]

Een van de hoofdteksten waar Edwards zich hier mee bezighoudt, is 2 Korintiërs 8:8-9 (binnen de context van de hoofdstukken 8 en 9 samen). Als Paulus vraagt om financiële vrijgevigheid ten gunste van de armen, wijst hij erop dat Jezus zich ontdeed van zijn goddelijkheid, een levendige weergave van hem als iemand die ten behoeve van ons arm wordt, zowel letterlijk als spiritueel, in de vorm van vleeswording en aan het kruis. Voor Edwards is Paulus’ korte inleiding: “Ik zeg dit niet als een bevel … tenslotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven” zeer belangrijk. Het argument lijkt te zijn dat wanneer je de plaatsvervangende boetedoening begrijpt in je hoofd en in je hart, je van harte genereus voor de armen zult zijn. Denk er eens over na! De enige manier voor Jezus om ons te brengen van spirituele armoede naar spirituele rijkdom is door zijn spirituele rijkdom te verlaten en in spirituele armoede te verkeren. Dat moet nu uw levenspatroon zijn. Geef uw middelen weg en word behoeftig zodat zij die behoeftig zijn, zijn voorzien. Paulus duidt er ook op dat alle zondaars die dankzij genade gered zijn, naar de armen van deze wereld zullen kijken en het gevoel hebben dat ze op een bepaalde manier in de spiegel kijken. Het meerderwaardigheidsgevoel zal verdwenen zijn.

Een andere tekst waarnaar Edwards meer dan eens kijkt, is Galaten 6:1-10, vooral vers 2, die ons oplegt: “draag elkaars lasten”[10] Welke lasten zijn dat? Paulus heeft ten minste deels materiële en financiële lasten voor ogen want Galaten 6:10 deelt ons mee om “het goede te doen, vooral voor onze geloofsgenoten.” Edwards verstaat (met recht, volgens moderne Schriftverklaarders) onder “wel doen” ook het geven van praktische hulp aan mensen die eten, onderdak en financiële steun nodig hebben. De meeste commentatoren zien “lasten dragen” als iets veelomvattends. We delen liefde en emotionele kracht met zij die gebukt gaan onder zorgen, we delen geld en goed met zij die niet rond kunnen komen. Maar wat bedoelt Paulus als hij zegt dat met het dragen van de lasten“ brengt u de wet van Christus tot vervulling” (Galaten 6:2)? Edwards omschrijft dat als “de regels van het evangelie.”[11] Richard Longeneckera ziet dat ook zo en noemt ze: “voorgeschreven beginselen voortkomend uit het hart van het evangelie.”[12] Zoals Phil Rykena het benadrukt, de ultieme daad van lasten dragen was de plaatsvervangende boetedoening waarin Jezus de oneindige last van onze schuld en zonden droeg.[13] Alweer zien we Paulus beredeneren dat wie het evangelie begrijpt, geld en goed zal delen met hen die minder wereldse materie hebben.

En als het evangelie ons ertoe beweegt de armen te helpen, redeneert Edwards, zullen onze giften aan en onze betrokkenheid met de armen belangrijk, opvallend en opofferend zijn. Zij die aan de armen geven vanuit de wil om te voldoen aan morele voorschriften, zullen altijd het minimale doen. Wanneer we geven aan de armen alleen maar omdat “God dat zegt”, zal de volgende vraag zijn: “Hoeveel moeten we geven opdat het als naleving gerekend wordt?” Die vraag en mentaliteit laten zien dat dit geen geven op evangelische basis is. In het laatste deel van zijn rede beantwoordt Edwards de tegenwerping: “U zegt dat ik de armen moet helpen maar ik ben bang dat ik niets heb om af te staan. Daar kan ik niet aan voldoen.” Edwards antwoordt:

In veel gevallen zijn we, op basis van de evangelische regels, verplicht om aan anderen te geven terwijl dat niet gaat zonder dat we er zelf onder lijden … want hoe anders moet de regel om elkaars lasten te dragen vervuld worden? Als we nooit verplicht worden om de last van een ander te verlichten behalve als we dat kunnen doen zonder het onszelf moeilijk te maken, hoe dragen we dan de last van onze naaste als we zelf helemaal geen last dragen?[14]

Edwards beargumenteert dat wanneer de basis van onze evangelische dienst aan de armen slechts een moreel voorschrift zou zijn, de dingen er anders uitzien. Maar als de basis van onze betrokkenheid met de armen uit “de regels van het evangelie” bestaat, namelijk plaatsvervangende opoffering, dan moeten we de armen helpen ook al denken we “dat we het niet kunnen opbrengen.” Edwards daagt uit en zegt: “Wat u bedoelt is dat u niet kunt helpen zonder zelf iets op te offeren en te lijden. Maar dat is hoe Jezus u bevrijdde van uw lasten! En dat is hoe u moet zorgen voor anderen met hun lasten.”

In het sterkste deel van de rede, beantwoordt Edwards een aantal cliché-tegenwerpingen die hij krijgt bij het preken over de evangelische plicht om te geven aan de armen. In vrijwel alle gevallen maakt hij gebruik van de logica binnen het evangelie – over plaatsvervangende boetedoening en gratis rechtvaardiging – om de tegenwerping te pareren. In alle gevallen is de royale, opmerkelijke en opofferende vrijgevigheid jegens de armen het resultaat van doordenken en beleven van het evangelie. Op de tegenwerping: “Ik hoef niemand te helpen tenzij diegene armlastig is,” antwoordt Edwards dat “de regel van het evangelie” betekent dat we van onze naaste moeten houden zoals Jezus van ons hield, onszelf letterlijk moeten kwellen. “Wanneer onze naaste in de problemen zit, wordt hij gekweld; en wij worden geacht zo liefdevol voor hem te zijn dat we onszelf kwellen in zijn ellende.” [15] Hij vervolgt dan door te redeneren dat wanneer we dat doen, we de kwelling moeten verzachten zelfs wanneer de situatie van mijn naaste verre van schrijnende armoe is. Wachten totdat mensen in uiterste armoede verkeren voordat je hen helpt, laat zien dat de logica van het evangelie je nog niet omgevormd heeft in de sociaal en emotioneel inlevende persoon die je zou moeten zijn.

Edwards pakt twee andere tegenwerpingen aan: “Ik wil diegene niet helpen omdat hij altijd een slecht humeur heeft en ondankbaar is” en “ik denk dat diegene arm is door eigen schuld.” Dit is voortdurend een probleem bij de armenzorg. We willen allemaal goedhartige, oprechte mensen helpen, die arm werden buiten hun schuld om en die met dankbaarheid en vreugde zullen reageren op uw hulp. Eerlijk gezegd, zulke mensen bestaan nauwelijks. En omdat het van belang is dat onze hulp aan de armen hen echt helpt en geen afhankelijkheid in de hand werkt (zie mijn vorig artikel), maakt Edwards korte metten met deze tegenwerpingen door alweer een beroep te doen, niet zozeer op de ethische voorschriften maar op het evangelie zelf.

Christus hield van ons, was aardig voor ons, en was bereid ons te ontlasten hoewel we door en door slecht en hatelijk waren, kwaad van aard, zonder iets goeds verdiend te hebben … opdat we bereid worden gevonden om aardig te zijn richting hen die boosaardig en onwaardig zijn. … Wanneer ze zeer lui en buitensporig blijken te zijn, ontslaat dat ons toch niet van de plicht om hen te ontlasten tenzij ze die slechte eigenschappen niet willen opgeven. Wanneer ze deze slechte eigenschappen opzij zetten, bepalen de regels van het evangelie dat we hen vergeven … [Want] Christus hield van ons, had erbarmen met ons en zette zichzelf enorm in om ons te ontlasten van de armoede en ellende die we over onszelf hebben uitgeroepen met onze dwaasheid en verdorvenheid. Wij waren dwaas en tegendraads toen we de rijkdommen waarmee we waren voorzien, weggooiden terwijl we ermee in leven hadden kunnen blijven en gelukkig tot in alle eeuwigheid.[16]

Edwards gaat vol wijsheid door met beargumenteren dat ten behoeve van kinderen in gezinnen we soms hulp moeten verlenen aan families waarvan de ouders hun onverantwoordelijk gedrag niet de rug toekeren.[17]

Kort gezegd, Edwards leert ons dat het evangelie ons nodig heeft om betrokken te zijn met de levens van armen – niet alleen financieel maar ook persoonlijk en emotioneel. Onze gift mag niet symbolisch zijn maar moet zo gul zijn dat het een zekere mate van lijden in ons eigen leven brengt. En we moeten zeer geduldig zijn, niet betuttelend maar royaal jegens degenen wiens gedrag hun armoede heeft veroorzaakt of verergerd. Deze houdingen en dimensies van evangelische diensten voor de armen zijn geen voortbrengselen van algemene Bijbelse, ethische principes maar van het evangelie zelf.

(2) Evangelische armenzorg is een cruciaal kenmerk van geloof in het evangelie

Edwards behandelt ook een groep teksten die onze zorg en bekommernis voor de armen tot de basis van Gods oordeel op de Dag des Oordeels lijken te maken. Bekend is dat Mattheüs 25:34-46 ons leert dat mensen door God geaccepteerd of veroordeeld zullen worden op de laatste dag afhankelijk van hoe ze omgingen met hongerigen, thuislozen en immigranten, zieken en gevangenen. Hoe kan dat? Is dat niet in tegenspraak met Paulus’ leer dat we gered zijn door het geloof in Christus, niet door daden?

Edwards valt op dat in het Oude Testament het geven aan de armen gezien wordt als een essentieel kenmerk van godvruchtigheid. De beroemde vers Micha 6:8 eist dat de mens het volgende moet doen: “recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.”f Edwards concludeert (terecht volgens Bruce Waltkea) dat dit betekent dat een vroom mens omgang met de armen moet hebben.[18] Waltke zegt dat zowel “recht doen” als “goedertierenheid lief hebben” betekenen dat je aardig moet zijn tegen de onderdrukten en gemarginaliseerden, en actief moet zijn in het helpen van mensen die financieel en sociaal in een zwakkere positie verkeren.[19] Maar dit accent bevindt zich niet alleen in het Oude Testament. De zorg voor de armen is “iets zo essentieels dat het tegendeel niet kan bestaan naast een waarachtige liefde van God” (1 Johannes 3:17-19).[20] Op basis hiervan (en 2 Korintiërs 8:8 die gaat over vrijgevigheid richting de armen als bewijs van een door genade veranderd, liefhebbend hart), concludeert Edwards dat recht doen en goedertierenheid lief hebben geen verdienstelijke reden is dat God ons zal accepteren.[21] Veeleer is recht doen en goedertierenheid lief hebben een onvermijdelijk teken dat iemand rechtvaardigend geloof en genade in het hart draagt.

Een andere versie van de leer van Mattheüs 25:34-46 kan worden aangetroffen in het boek Jakobus. Protestanten die worstelden met de leer van Jakobus 2 hebben geconcludeerd: “Wij zijn uitsluitend door het geloof gered – maar niet door geloof dat alleen blijft. Geloof zonder daden is dood in tegenstelling tot ware, rechtvaardigend geloof.” Helemaal correct. Maar merk op dat in de context al die “daden” volgens Jakobus kenmerken zijn van het reddend geloof, en betreffen weduwen en wezen bijstaan in hun nood (1:27), de armen respect tonen en hen behandelen als gelijken (2:2-6), en het vervullen van materiële behoeften aan eten en kleding (2:15-16). Jakobus zegt, zonder omhaal, dat zij die zeggen dat ze het rechtvaardigend geloof hebben maar hun hart sluiten voor de armen, zich vergissen of leugenaars zijn (2:15-18). Jakobus stelt vast: “Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen; maar de barmhartigheid overwint het oordeel” (2:13). De “barmhartigheid” waarover Jakobus het hier heeft, betreft sterke bekommernis en hulp aan de armen.[22] Hier hebben we weer de leer: u zult geen genade van God vinden op de dag des oordeels als u tijdens uw leven geen genade hebt getoond jegens de armen. Het is niet zo dat armenzorg je redt, maar het is een onvermijdelijk gevolg van reddend, rechtvaardigend geloof.

Het principe: een gevoelig, sociaal bewustzijn en een leven gegoten in daden ten dienste van de behoeftigen is het onvermijdelijk gevolg van het ware geloof. Aan de hand van dienstbaarheid kan God ware liefde voor hem onderscheiden van lippendienst (vergelijk Jesaja 1:10-17). Mattheüs 25, waarin Jezus zichzelf identificeert met de armen (“alles wat jullie voor een van deze geringste mensen niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor Mij niet gedaan”), kan vergeleken worden met Spreuken 14:31 en 19:17 waarin ons wordt verteld dat vrijgevig zijn voor de armen is lenen aan de Heer en onderdrukking van een arme is belediging van zijn schepper. Dat betekent dat God op de dag des oordeels kan zeggen wat iemands houding van het hart jegens hem is aan de hand van iemands houding van het hart jegens de armen. Wanneer er hardheid, onverschilligheid of meerderwaardigheid is, verraadt dat de zelfingenomenheid van het hart dat geen serieuze omarming overheeft voor de waarheid dat hij of zij een verloren zondaar is, die alleen gered kan worden met gratis doch kostbare genade.

Edwards’ oproep en betoog zijn zeer krachtig. Hij begint zijn onderzoek met de vraag: “Waar vinden we in de Bijbel een gebod dat sterker geformuleerd is, op een meer dwingende, aandringende manier, dan het gebod om aan de armen te geven?”[23] Hij sluit zijn onderzoek van het Bijbels materiaal af met Spreuken 21:13: “Wie zijn oren sluit voor het gejammer van de arme zal ooit zelf om hulp schreeuwen, en geen antwoord krijgen.” Edwards voegt toe: “God heeft niet-vrijgevige personen gedreigd dat als ze ooit in rampspoed en nood terecht komen, ze zonder hulp blijven zitten.”[24] Edwards brengt de Bijbelse eis naar voren dat door het evangelie gevormde christenen moeten opvallen wat betreft hun betrokkenheid met en zorg voor de armen. Wij zouden er letterlijk “beroemd” om moeten zijn. Dat is de consequentie van teksten als Mattheüs 5:13-16 en 1 Petrus 2: 11-12.

De plek voor eschatologie

Merk op dat Edwards zich niet beroept op eschatologie om zijn punt voor de evangelische dienst aan de armen te maken. Vaak is er geargumenteerd (inclusief door mij!) dat omdat het ultieme einde van Jezus’ reddend werk het herstel van de materiële wereld is, God dus geeft om het lichaam evenals om de ziel en daarom zouden we de hongerigen en zieken moeten ontlasten net zo goed als we zielen redden. Velen rekenen erop dat deze fysieke wereld helemaal in vlammen op zal gaan (2 Petrus 3:10-11; Openbaring 21:1), dus moeten we het laten bij het redden van zielen en ons hier niet teveel zorgen maken over de verbetering van het materiële welzijn van de mensen.

Hieronder zullen we ingaan op de relatie tussen de diensten van het woord en de daad, maar laten we voor nu kijken of het mogelijk is een sterke onderbouwing te geven voor noemenswaardige diensten aan de armen zonder enige verwijzing naar vraagstukken rond eschatologie. Mensen bediscussiëren of deze wereld uit haar eigen as zal herrijzen of verwoest en vervangen zal worden.[25] Maar zoals we uit Edwards’ uiteenzetting en argumentatie kunnen afleiden, rust de zaak van het belang van armenzorg niet op deze controversiële kwesties. Zoals hij stelt, is de opdracht om voor de armen te zorgen even sterk als elk gebod dat in de Bijbel staat, en in het Nieuwe Testament (en zelfs in het Oude Testament) is het meestal gebaseerd op het evangelie over plaatsvervanging, losgeld en genade. [26] Onzekerheid of de fysieke wereld al dan niet zal worden vervangen, mag geen ondermijning zijn van onze omarming van al die positieve Bijbelse eisen om onze harten voor de armen te openen.

Edwards’ onderzoek is vanzelfsprekend sterk maar een veel completer en toegankelijker verklarend overzicht van alle relaties tussen het evangelie en de armen is Craig Blombergsa Noch armoe noch rijkdom.[27] Niemand kan Blombergs onderzoek of Edwards’ betoog lezen zonder te merken hoe relatief afwezig – in vergelijking met de kracht en aandacht in de Bijbel zelf – de nadruk ligt op de armen in de moderne evangelische prediking, vooral binnen conservatieve en hervormde kerken. Waarom is dat zo? Daarop komen we terug onder het eerstvolgend kopje.

Wat is de relatie tussen de evangelische verkondiging en de dienst aan de armen?

Hoe zou de kerk moeten reageren op zo’n opvallend sterke Bijbelse leer over het belang van geven aan de armen? Het is voor vrijwel iedereen duidelijk dat de Bijbel ons dat belang bijbrengt. De discussies daarentegen gaan over aan wie hulp te geven en hoe de kerk vorm geeft aan het geven van haar hulp.

Aan wie?

Sommigen denken dat al die teksten die gelovigen verplichten om aan de armen te geven, gericht zijn aan individuele gelovigen en niet aan de kerk als instituut of lichaam. Maar het is moeilijk om deze zienswijze te rijmen met de kracht van de stellingen die we gelezen hebben. Als het echt waar is dat recht en goedertierenheid ten behoeve van de armen niet optioneel is voor een christen en in feite het onvermijdelijk teken is van rechtvaardigend geloof, valt het moeilijke te geloven dat de kerk niet op de een of andere manier als gemeenschap hoeft te voldoen aan deze plicht. Maar we hoeven ons hier niet op vermoedens en conclusies te baseren.

God gaf Israël vele wetten over sociale verantwoordelijkheid, die gezamenlijk moesten worden uitgevoerd. De gemeenschap van het verbond was verplicht om aan een arm lid te geven totdat diens behoefte was vervuld (Deuteronomium 15:8-10). Tienden gingen naar de armen (Deuteronomium 14:28-29). Het was niet de bedoeling dat de armen eenvoudigweg “aalmoezen” werden gegeven maar wel gereedschap, graan (Deuteronomium 15:12-15) en land (Leviticus 25) zodat ze productief en zelfredzaam konden worden. Later verwierpen de profeten Israëls’ ongevoeligheid voor de armen als verbondsbreuk. Ze lieten zien dat materialisme en het negeren van de armen evengoed verwerpelijke zonden zijn als afgoderij en overspel (Amos 2:6-7). Goedertierenheid ten behoeve van de armen is een bewijs van ware en hartelijke toewijding aan God (Jesaja 1:10-17; 58:6-7; Amos 4:1-6; 5:21-24). Grote ophoping van weelde van zij “die zich huis na huis toe-eigenen, die akker na akker samenvoegen, tot er voor niemand meer ruimte is” (Jesaja 5:8-9) ook al is het op legale wijze, kan zondig zijn wanneer de rijken hoogmoedig en harteloos zijn tegenover de armen (Jesaja 3:16-26; Amos 6:4-7). De ballingschap van 70 jaar was een straf voor het niet in acht nemen van de Sabbat en jubeljaren (2 Kronieken 36:20-21). In deze jaren dienden de welgestelden alle schulden kwijt te schelden maar de rijken weigerden dat te doen.

Maar dat was Israël. Hoe zit het met de kerk? De kerk geeft de sociale rechtvaardigheid van de gemeenschap onder het oude verbond weer maar met het extra vermogen en de grotere kracht van het nieuwe tijdperk. Christenen worden ook opgeroepen tot vrijgevigheid aan de behoeftigen zoveel als er behoefte is (1 Johannes 3:16-17 in samenhang met Deuteronomium 15:7-8). Binnen de kerk dient de rijkdom zeer royaal verdeeld te worden tussen arm en rijk (2 Korintiërs 8:13-15 in samenhang met Leviticus 25). In navolging van de profeten, brengen de apostelen bij dat ware geloof zichzelf onvermijdelijk laat zien door daden vol goedertierenheid (Jakobus 2:1-23). Materialisme is desondanks een betreurenswaardige zonde (Jakobus 5:1-6; 1 Timotheüs 6:17-19). Niet alleen hebben individuele gelovigen deze verantwoordelijkheid ook is er een speciale klasse van leiders-dienaren aangesteld om de dienst van barmhartigheid voor de kerk te coördineren. We hoeven dus niet verbaasd te zijn dat de eerste twee groepen kerkleiders bestonden uit leiders van het woord (apostelen) en leiders van de daad (de diakonoi j in Handelingen 6). Tegen de tijd van Filippenzen 1:1 en 1 Timotheüs 3 houden leiders toezicht op de dienst van het woord (ouderlingen) en de dienst van de daad (diaken). Dat omdat de we de pastorale geschenken van Jezus hebben ontvangen (Efeziërs 4:7-12). Het Lichaam van Christus krijgt zowel de gave van het woord als die van de dienstverlening (1 Petrus 4:10). Dit alles laat zien dat de dienst van de barmhartigheid een nodig en opgelegd werk voor de kerk is evenals de verkondiging van het woord en de gehoorzaamheid (vergelijk Romeinen 15:23-29). 2 Korintiërs 8:13-14 en Galaten 2:10 bevatten, ter nadere bestudering, concrete gevallen van gezamenlijke steun waarbij de kerk de armen giften en verlichting brengt (feitelijk door diegenen die daartoe door de kerk zijn aangewezen). Dus niet alleen individuen maar ook de kerk als lichaam dient betrokken te zijn bij zorgen voor en geven aan de armen.

Andere vraagstukken blijven bestaan. Ook al is erkend dat de kerkgemeente (evenals individuen) dient te geven aan de armen, toch vindt het overgrote deel van zulke diensten plaats binnen de christelijke gemeenschap – de zorg voor gelovigen. Sommigen stellen vast dat terwijl individuele christenen zouden moeten zijn betrokken bij de zorg aan allerlei arme mensen, de kerk haar dienst zou moeten toespitsen op uitsluitend de armen binnen de kerk. Ook hier zijn er tal van teksten die pleiten tegen deze visie. Zowel Israël (Leviticus 19:33-34) als de nieuwe verbondsgemeenschap (Hebreeën 13:2; 1 Timotheüs 5:10) is opgedragen om gastvrij te zijn jegens onbekenden en vreemdelingen die geen lid zijn van de geloofsgemeenschap. De essentie van Jezus’ beroemde vergelijking over de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10:25-37) is dat de dienst van barmhartigheid niet beperkt moet zijn tot de verbondsgemeenschap maar ook moet worden uitgebreid naar hen erbuiten. Bovendien dringt Jezus in Lucas 6:32-36 zijn discipelen erop aan om hun dienst van de daden te verrichten bij de ondankbaren en slechteriken want dat is het beeld van de algemene goedheid van God die het laat regenen en de zon laat schijnen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mattheüs 5:45). Deze laatste aansporing kan niet gelezen worden als dat we moeten geven aan iedereen die maar vraagt ongeacht of de gift het voor hen gemakkelijker maakt om te zondigen. Desondanks waarschuwen deze teksten de kerk duidelijk voor inperking van haar diensten van barmhartigheid tot de eigen gemeenschap.

Mogelijk is de nuttigste passage de korte stelling van Paulus in Galaten 6:10 (opgeschreven om gelezen te worden door de kerk als één lichaam en niet als een verzameling individuen), die expliciet een prioriteitenlijst opzet ten behoeve van de dienst ten aanzien van praktische en materiële behoeften. Allereerst moeten we “geloofsgenoten” bijstaan en in de tweede plaats “iedereen” zonder onderscheid naar etniciteit, nationaliteit of geloof.

Hoe?

Hoe staat de evangelische armenzorg in verhouding met de evangelieverkondiging en de evangelieprediking?

(1) Evangelisatie verschilt.

De moderne kerk van begin eenentwintigste eeuw beperkte de evangelische dienst tot sociale ethiek en sociale acties. Het oude gezegde: “preek het evangelie; gebruik de woorden die nodig zijn”, past goed bij het idee dat het evangelie in feite “een levenswijze” is en dat de evangelische dienst “zorgt voor een betere wereld.” Maar dit is niet alleen maar in tegenspraak met de Bijbelse leer dat het evangelie verbaal verkondigd dient worden en met berouw en geloof beantwoord moet worden. Het negeert in de kern het evangelie der genade door Gods historische reddingsactie en vervangt het door liefdadigheid en morele verbetering. In het sociale evangelie verdwijnt eenvoudigweg het goede nieuws. Houden van de armen is “het goede nieuws overbrengen.” Als reactie daarop wordt de conservatieve kerk ervan verdacht teveel nadruk te leggen op de armenzorg. Ze horen velen in de “Emerging Church” spreken over recht doen en werken voor de vrede als de belangrijkste methode om het geloof te verdedigen en mensen te evangeliseren. Gezien de ramp van de modern-liberale theologie is die verdenking gerechtvaardigd. Maar zoals ik hierboven heb betoogd, legt de conservatief-evangelische prediking consequent niet de nadruk op de armen zoals dat wel staat in de Bijbel. Waarom? Dat is de erfenis van het sociaal evangelie. Zowel zij die het sociaal evangelie aannamen als zij die het afwezen, verdraaien de Bijbelse nadruk op de armen (hoewel op verschillende manieren).

In het licht van de Bijbelse materie zoeken velen vandaag de dag een soort balans. Aan de ene kant zeggen sommigen dat hoewel beide nodig zijn, sociale betrokkenheid het middel is naar het einddoel van de evangelisatie. Dat wil zeggen dat we goed en recht moeten doen alleen maar omdat het ons helpt om mensen te brengen naar het geloof in Christus.[28] Dit lijkt niet te passen bij Jezus’ Barmhartige Samaritaan-vergelijking, die ons oproept zelfs te zorgen voor zij die “ondankbaar en kwaadwillig” zijn (Lucas 6:35). Het standpunt middel-voor-het-einddoel brengt christenen onder de verdenking van manipulatie. In plaats van vrijwillig en echt van mensen te houden, helpen we hen alleen maar om onszelf te helpen en onze score te verhogen. Een van de grote ironieën van deze benadering is dat het zichzelf ondermijnt. Ik heb veel evangelisten gekend, die de waarde van barmhartigheidsdiensten afmeten aan het aantal bekeerlingen of kerkbezoekers/-leden die ze opleveren. Socioloog Robert Putnam beschrijft dergelijke op de kerk gebaseerde initiatieven als op de kerk gericht bindend (of exclusief) sociaal kapitaal als tegenstelling van op de gemeenschap gericht overbruggend (of inclusief) sociaal kapitaal. [29] Dat wil zeggen dat de dienst van zulke kerken niet echt ontwikkeld is om de buurt op te bouwen maar alleen maar om de kerkgemeenschap te vergroten. Maar deze aanpak wordt gezien als egoïstisch en primitief door de mensen rond de kerk en dus bewijzen ze de Vader geen eer (Mattheüs 5:13-16) want ze zien ons niet Gods opofferende, onvoorwaardelijke genade tot uitdrukking brengen. Ze zien ons alleen geven als we er iets voor terug krijgen (Lucas 6:32-35).

Aan de andere kant zien anderen, zoals John Stotta, evangelisatie en sociale zorg als gelijkwaardige partners:

Sociale actie is een partner van de evangelisatie. Als partners horen die twee bij elkaar maar zijn ze toch onafhankelijk van elkaar. Elk staat op eigen benen met eigen rechten naast de ander. Geen van beide is een middel voor de ander of een afspiegeling van de ander. Elk is een doel op zich.[30]

Dit lijkt de dienst teveel los te koppelen van de verkondiging van het woord. Het opent de mogelijkheid om op zich te staan zonder de prediking van het evangelie. Ik stel iets anders voor, een asymmetrische, onafscheidelijke relatie.

(2) Evangelisatie is fundamenteler dan de armenzorg.

Evangelisatie moet gezien worden als “toonaangevend” voor de kerkelijke dienst op aarde. Het moet voorrang gegeven worden binnen de dienst van de kerk. Het spreekt vanzelf dat hoewel het redden van een ziel en het stillen van een hongerige maag beide vallen onder liefdadigheid, de ene een oneindig groter effect heeft dan de ander. In 2 Korintiërs 4:16-18 spreekt Paulus over het belang van vernieuwing van het “innerlijke bestaan” ook al gaat het uiterlijke, fysieke bestaan verouderen en verloren. Evangelisatie is de fundamenteelste en radicaalste zielzorg die er voor menselijke wezens mogelijk is. Dat klopt, niet omdat het “spirituele” belangrijker is dan het fysieke (we moeten oppassen dat we niet belanden in een dualisme in Griekse stijl!), maar omdat het eeuwige belangrijker is dan het tijdelijke (Mattheüs 11:1-6; Johannes 17:18; 1 Johannes 3:17-18).

(3) Maar de armenzorg is onlosmakelijk verbonden met de evangelisatie.

We kennen allen de uitdrukking: “we zijn alleen door het geloof gered, maar niet door geloof dat alleen staat.” Geloof is wat ons redt en toch is geloof onlosmakelijk verbonden met liefdadigheid. We zagen in Jakobus 2 dat dit ook het geval is met de evangeliën van de rechtvaardiging door het geloof en van goedertierenheid voor de armen. De evangelie van de rechtvaardiging heeft prioriteit; het is wat ons redt. Maar evenals liefdadigheid onafscheidelijk is van het geloof in het leven van een gelovige, is de armenzorg onafscheidelijk van het evangelisch werk en de evangelische verkondiging. In Jezus’ dienst was het helen van zieken en het eten geven aan de hongerigen onafscheidelijk van de evangelisatie (Johannes 9:1-7, 35-41). Zijn wonderen waren niet gewoon pure machtsdemonstraties om zijn bovennatuurlijke status te bewijzen maar waren tekenen van het komend koninkrijk (Mattheüs 11:2-5).

Het vernieuwende van Christus’ redding bevat uiteindelijk een vernieuwd universum. Intussen is er geen onderdeel van ons bestaan dat niet geraakt is door Zijn zegen. Christus’ wonderen waren wonderen van het koninkrijk, uitgevoerd als tekens voor wat het koninkrijk inhoudt … Zijn zegen was uitgesproken over zij die arm waren, die door tegenspoed waren getroffenen, onder hoge druk stonden of grote lasten droegen en naar Hem kwamen en in Hem geloofden … De wonderlijke tekens die getuigden van Jezus’ goddelijkheid en die de getuigenis bekrachtigden van zij die het evangelie overbrachten aan de kerk, werden niet voortgezet want hun doel is vervuld. Maar de vorm van het koninkrijk dat werd geopenbaard middels deze tekens, moet wel in de kerk worden voortgezet. We kunnen niet trouw zijn aan de woorden van Jezus als onze daden de barmhartigheid van Zijn dienst niet weergeven. De evangelie van het koninkrijk is daarom holistisch want het brengt via woord en daad de belofte van Christus voor lichaam en ziel over evenals de opdracht van Christus voor lichaam en ziel. [31]

Diverse keren legt Handelingen een zeer nauw verband tussen materieel delen van bezit met behoeftigen en de vermeerdering van bekeerlingen door de verkondiging van het Woord. De afdaling van de Heilige Geest en een explosieve groei in aantal (Handelingen 2:41) is verbonden met de royale verdeling onder behoeftigen (2:44-45). Handelingen 4 is een recapitulatie: na de indaling van de Geest, gaat het materieel delen door de mensen binnen de kerk samen met de zeer krachtige verkondiging van de opstanding (Handelingen 4:32-35). Nadat de evangelische ondersteuning steviger was ingesteld, voegt Lucas toe: “Het woord van God vond steeds meer gehoor, zodat het aantal leerlingen in Jeruzalem sterk groeide; ook een grote groep priesters aanvaardde het geloof” (6:7). Lucas benadrukt wederom de uiterst nauwe relatie tussen de dienst van het woord en de dienst van de daad. De praktische daden van christenen voor mensen in nood liet de waarheid en de kracht van het evangelie zien. Liefdadigheid en rechtvaardige handelingen zijn zichtbaar voor niet-gelovigen en kunnen ervoor zorgen dat mensen God eer beginnen te bewijzen (Mattheüs 5:13-16). De Romeinse keizer Julianus Apostata viel op dat christenen opvallend goed zijn voor vreemdelingen: “De goddeloze Galileeërs [d.w.z. Christenen] steunen niet alleen hun eigen armen maar ook de onze, iedereen kan zien dat onze mensen hulp van ons tekort komen.” [32]

(4) Onafscheidelijk betekent niet een tijdelijke vaste toestand.

Wat bedoelen we met “onafscheidelijk”? Christelijke armenzorg kan vooraf gaan aan het delen van het evangelie zoals in Jezus’ dienst aan de blinde man. Hoewel de dienst van de daad leidde tot de spirituele verlichting van de blinde man, is er geen indicatie dat Jezus die hulp onder voorwaarde gaf. Hij dwong hem niet tot het geloof toen hij hem heelde; hij zei slechts tegen hem: “Ga u wassen” (Johannes 9:7). Zo ook toen Jezus sprak over het geven van geld en kleren aan zij die erom vragen, stond hij erop dat we geven zonder iets terug te verwachten (Lucas 6:32-35). We moeten niet alleen hulp geven omdat iemand open staat voor het evangelie, noch moeten we ons terugtrekken als hij of zij niet spiritueel ontvankelijk wordt. Maar het moet wel altijd duidelijk zijn dat de motivatie voor onze hulp ons christelijk geloof is, en we moeten pijn trotseren om niet-kunstmatige en onbaatzuchtige wegen te vinden om diensten van het Woord en bijeenkomsten voor lering en vriendschap nauw verbonden te houden met de evangelische hulpdiensten.

Samenvatting

Jezus roept christenen op om “getuigen” te zijn, om elkaar te evangeliseren, maar ook om diepgaand betrokken met de armen te zijn. Hij roept zijn discipelen op zowel “het evangelie te verkondigen” (iedereen aansporen om het evangelie te geloven) als “evangelische burenhulp te verlenen” (opofferingsgezind de behoeften van degenen om zich heen lenigen ongeacht of ze geloven of niet!). Die twee gaan absoluut samen.

  1. Ze gaan theologisch samen. De opstanding laat ons zien dat God niet alleen lichaam en geest schiep maar ook lichaam en geest zal verlossen. De redding die Jezus uiteindelijk zal voltooien, bevat bevrijding van alle gevolgen van de zonde – niet alleen spiritueel maar ook lichamelijk en materieel. Jezus kwam zowel om het Woord te verkondigen als om te helen en te voeden.
  2. Ze gaan praktisch samen. We moeten steeds alert zijn opdat de evangelisatie niet vervalt tot een dienst van daden zoals dat gebeurde bij het sociaal evangelie, maar goede daden zijn een onvervangbare getuige voor de macht en aard van Gods genade, een onvervangbaar bewijs voor de waarheid van het evangelie.

2. Enkele gedachten over de praktijk van deze evangelische dienst

Ik denk niet dat dit essay de plaats is om alle details neer te leggen van hoe de evangelische armenzorg er in de praktijk uit ziet.[33] Maar er zijn twee praktische afwegingen die ik kerken uitdrukkelijk mee wil geven in hun evangelische dienst aan de armen.

Een analytische afweging: Recht en barmhartigheid

De wil om de armen proberen te helpen is een ding. Het is een ander ding om zoiets met wijsheid te doen. Het is heel gemakkelijk om betrokken te raken in het leven van een arm gezin en dingen te verergeren in plaats van te verbeteren. Een van de hoofdredenen waardoor dit zo vaak gebeurt, ontstaat door de on-Bijbelse politieke ideologieën en reductionisme die heersen in onze hedendaagse cultuur. Conservatieven zien in het algemeen armoede als iets wat veroorzaakt is door persoonlijke onverantwoordelijkheid. Liberalen zien in het algemeen armoede als iets wat veroorzaakt wordt door een onrechtvaardig sociaal systeem; arme individuen hebben niet het vermogen om daar onderuit te komen.

De Bijbel beweegt alle kanten op en noemt de evangelische armenzorg soms “rechtvaardigheid” en soms een “dienst” (diakonia) of goedertierenheid. Mogelijk is het beroemdst Bijbels beroep op de armenzorg de vergelijking van de Barmhartige Samaritaan waarin die zorg “barmhartigheid” wordt genoemd (Lucas 10:37). Maar op andere plaatsen wordt de verdeling van voedsel, onderdak en andere basisbenodigdheden onder hen die minder bedeeld zijn “gerechtigheid” genoemd (Jesaja 58:6-10 in samenhang met Leviticus 19:13, Jeremia 22:13). Tekort schieten in het delen wordt niet gewoon gezien als falen in barmhartigheid maar ook als falen in gerechtigheid.

Ik denk dat de reden voor het gebruik van beide termen “gerechtigheid” en “barmhartigheid” is dat de Bijbelse verklaring van de oorzaken van armoede veel complexer is dan onze hedendaagse ideologieën.[34] Literaire wijsheid geeft een opvallend uitgebalanceerde en genuanceerde visie op de “basisoorzaken” van armoede. In Spreuken vinden we bekende stellingen in de sfeer van “Elke inspanning levert iets op, loze praatjes leiden enkel tot gebrek” (Spreuken 14:23). Maar ook is ons verteld: “Het pas ontgonnen land schenkt arme mensen overvloed, onrecht rukt het van hen weg” (Spreuken 13:23). Systematische factoren, zowel persoonlijke als sociale, kunnen leiden tot armoede.

In feite openbaart de Bijbel drie oorzakelijke factoren voor armoede.

  1. Onrecht en onderdrukking: Dit verwijst naar elke onrechtvaardige sociale omstandigheid of bejegening die iemand in armoede houdt (Psalm 82:1-8; Spreuken 14:31; Exodus 22:21-27). Het belangrijkste Hebreeuwse woord voor “de armen” in het Oude Testament betekent “de onterecht onderdrukten.” Voorbeelden van onderdrukking in de Bijbel omvatten sociale systemen die in het voordeel van de machtigen werken (Leviticus 19:15), leningen met woekerrente (Exodus 22:24-27) en onrechtvaardig lage lonen (Efeziërs 6:8-9; Jakobus 5:4).
  2. Tegenspoed: Dit verwijst naar elke natuurramp of omstandigheid die iemand in armoede brengen of houden. De Schrift staat vol met voorbeelden zoals hongersnoden (Genesis 47), invaliderend letsel, overstromingen en branden.
  3. Persoonlijk falen: Armoede kan ook worden veroorzaakt door iemands eigen zondes en tekortkomingen zoals luiheid (Spreuken 6:6-7) en andere problemen met zelfdiscipline (Spreuken 23:21).

Deze drie factoren zijn onderling verbonden. Ze veroorzaken meestal geen aparte “categorieën” van armoede (behalve in acute situaties zoals een orkaan die mensen achterlaat zonder dak boven het hoofd en met de behoefte aan onmiddellijke materiële verzorging voor de korte termijn). Veeleer zijn deze drie factoren in het algemeen interactief aanwezig. Bijvoorbeeld, iemand die opgroeit in een etnische/economische getto (factor #1) heeft waarschijnlijk een slechte gezondheid (factor #2) en leert bovendien veel gewoontes van de gemeenschap, die niet leiden tot materiële/sociale vooruitgang (factor #3).

Maar factor #3 kan gezien worden als een versie van factor #1. Bijvoorbeeld de tekortkoming van de ouders om hun kind voor te lezen, te vormen, of hen gewoontes van eerlijkheid, ijver en streven naar voldoening op termijn aan te leren, is voor de ouders factor #3 (persoonlijke onverantwoordelijkheid) maar factor #1 (onrecht) voor de kinderen. Kinderen in binnensteden kunnen buiten eigen schuld om opgroeien met scholing van zeer lage kwaliteit in een algeheel milieu dat het leren zeer nadelig beïnvloedt. Conservatieven zouden kunnen redeneren dat het aan de ouders ligt of dat de “cultuur” schuld heeft terwijl liberalen het zien als een tekortkoming van de regering en/of het resultaat van systematisch racisme. Maar niemand stelt dat het de schuld is van de kinderen! Natuurlijk is het mogelijk dat een jongere die in armoe is geboren daar uit kan breken maar het kost veel meer vastberadenheid, onafhankelijkheid, creativiteit en moed om gewoon naar school te gaan en te zorgen dat je werk krijgt dan voor een kind geboren in een middenklasse-wereld. Kort gezegd, sommige kinderen groeien op met zo’n tweehonderd keer betere kans op academisch en economisch succes dan anderen. (Je kunt een ongeletterde achtjarige die binnenkort een ongeletterde zeventienjarige dreigt te worden, niet vragen “zichzelf bij de hoofdharen omhoog te trekken”!) Waarom bestaat deze situatie nog? Het maakt onderdeel uit van het diepgaand onrecht van onze wereld. Het probleem is eenvoudigweg een onrechtvaardige verdeling van kansen en bronnen.

Samengevat, veel “conservatieven” zijn bereid om de armen te helpen, vooral uit barmhartigheid. Dat kan voortkomen vanuit het geloof dat armoede vooral een zaak is van individuele onverantwoordelijkheid. Daarbij ontbreekt het feit dat de “gegoeden” hebben wat ze hebben vooral dankzij een onrechtvaardige verdeling van kansen en bronnen bij de geboorte. Als we de producten van deze wereld nemen, zijn dat aan het eind van het liedje geschenken. Wanneer we in andere omstandigheden worden geboren, zouden we gemakkelijk heel arm kunnen zijn buiten eigen schuld om. Tekortschieten in het delen van wat je hebt, is niet alleen onbarmhartig maar ook oneerlijk en onrechtvaardig. Aan de andere kant zijn veel “liberalen” bereid de armen te helpen vanuit een gevoel van verontwaardiging en ingeknotte gerechtigheid. Hier ontbreekt het feit dat individuele verantwoordelijkheid en transformatie veel te maken hebben met het ontsnappen aan armoede. Armoe wordt uitsluitend gezien in termen van structurele ongelijkheid. Terwijl de conservatieve “louter-barmhartigheid”-drijfveer leidt tot paternalisme en betutteling, leidt de liberale “louter-rechtvaardigheid”-drijfveer tot grote woede en wrevel.

Beide visies worden ironisch genoeg zelfingenomen. De ene tendeert ernaar om de armen van alles de schuld te geven, de ander om de rijken de schuld van alles te geven. De ene legt een overmatige nadruk op individuele verantwoordelijkheid, de ander legt daar juist te weinig nadruk op. Een uitgebalanceerde motivatie komt omhoog in het hart dat door genade is geroerd en verlost is van zijn meerderwaardigheidsgevoelens jegens welke maatschappelijke klasse dan ook. Laten we iets heel duidelijk stellen: het is het evangelie dat ons ertoe beweegt om te handelen met barmhartigheid en rechtvaardigheid. God zegt tegen Israël: “Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben de HEER, jullie God” (Leviticus 19:34). De Israëlieten waren “vreemdelingen” en onderdrukte slaven in Egypte. Ze hadden niet de mogelijkheid zichzelf te bevrijden – God verloste hen met zijn genade en macht. Nu dienen ze alle mensen die minder macht en minder bezit hebben, te behandelen als buren, hen lief te hebben en recht te doen. Dus de basis voor “recht doen” is redding door genade!

We zeiden aan het begin van dit tekstdeel dat de balans tussen goedertierenheid en recht – het zien van zowel persoonlijke als sociale aspecten die armoede veroorzaken – nodig is als wijsheid voor de evangelische armenzorg van de kerk. Een conservatieve ideologie zal veel te ongeduldig zijn en waarschijnlijk ruw omgaan met een arm gezin en zal niet bewust zijn van de meer onzichtbare sociaal-culturele factoren die bijdragen aan de problematiek. Een liberale ideologie zal niet voldoende nadruk leggen op inkeer en persoonlijke verandering.

Een verdeling van werk: Individueel en de kerk

De evangelische dienst van de kerk houdt zowel de evangelisatie van ongelovigen in als het naar het evangelie vormen van elk levensaspect der gelovigen maar dat betekent niet dat de kerk als instituut onder leiding der ouderlingen, alles in gemeenschap moet doen waarvoor we onze leden hebben uitgerust. Bijvoorbeeld, de kerk hoeft geen filmproductiemaatschappij te bedrijven wanneer de kerk haar leden tot discipelen moet omvormen zodat de leden die filmmakers zijn, hun filmkunst hoofdzakelijk laten beïnvloeden door het evangelie. Hier is waar Abraham Kuypersa “souvereiniteit in eigen kring” van pas kan komen (hoewel ik de beperkingen en problemen ervan erken). Kuyper staat er terecht op dat de kerk qua kerk het evangelie dient te preken (evangeliseer en vorm discipelen), erediensten houdt en sacramenten toedient, en de kerkelijke orde handhaaft. Met deze activiteiten zorgt het voor leden die zich bezig zullen houden met kunst, wetenschap, onderwijs, journalistiek, filmproductie, zaken doen, enzovoort. Maar de kerk zelf moet zich niet met deze ondernemingen bezighouden. Kuyper zou bijvoorbeeld niet eens toestaan dat een lokale kerkgemeenschap een christelijke school bedrijft want hij geloofde dat de opvoeding van kinderen bij het gezin hoorde, niet bij de kerk.

Met dit in gedachten, is de evangelische armenzorg van de kerk zinvol als organisatorisch voertuig voor christenen om hun Bijbelse plicht jegens de armen te vervullen, als organisatorische getuige, richting de gemeenschap, van Christus’ transformerende liefde, en als een belangrijk “acceptabel sociaal-cultureel instituut” voor het prediken van het evangelie. Maar de kerk moet ook de verschillende “niveaus” van armenzorg erkennen en haar grenzen kennen.

  1. Bijstand: Dit is directe hulp om fysieke/materiële/sociale behoeften te lenigen. Bijstandverlening door de kerk bestaat gewoonlijk uit tijdelijk onderdak voor daklozen, verstrekking van voedsel en kleding voor mensen in schrijnende nood, medische diensten, steun bieden in crisistijd, enzovoort. Een meer actieve vorm van bijstand is “belangenbehartiging” waarbij mensen in nood actief steun wordt verleend om juridische hulp te krijgen, een passend huis te vinden evenals andere soorten hulp. Op zichzelf staande hulpprogramma’s kunnen vormen van afhankelijkheid in de hand werken.
  2. Ontwikkeling: Dit is wat nodig is om iemand of een gemeenschap zelfredzaam te maken. In het Oude Testament schreef God voor dat als de schuld van een slaaf werd weggestreept en hij werd vrijgelaten, zijn voormalige meester hem graan, gereedschappen en middelen moet meegeven voor een nieuw, economisch onafhankelijk leven (Deuteronomium 15:13-14). “Ontwikkeling” is voor een individu met inbegrip van onderwijs, banencreatie en training. Maar ontwikkeling betekent voor een buurt of gemeenschap herinvestering van sociaal en financieel kapitaal in een sociaal systeem – woningbouw en huiseigenaarschap, andere kapitalistische investeringen, enzovoort.
  3. Hervorming: Sociale hervorming gaat verder dan verlichting van urgente noden en afhankelijkheden, en probeert sociale omstandigheden en structuren te veranderen als die de afhankelijkheid verergeren of veroorzaken. Job vertelt ons dat hij niet alleen de naakten van kleding voorzag maar ook: hij “brak de kaken van de boosdoener en ontrukte de prooi aan zijn tanden” (Job 29:17). De profeten veroordeelden oneerlijke lonen (Jeremia 22:13), immorele handel (Amos 8:2, 6), partijdige rechtssystemen in het voordeel van de welgestelden en invloedrijken (Leviticus 19:15; Deuteronomium 24:17), en een systeem van geldlening die de lener uitmelkt (Exodus 22:25-27; Leviticus 19:35-35; 25:37). Daniël roept een heidense regering ter verantwoording vanwege een tekort aan barmhartigheid voor de armen (Daniël 4:27). Dit betekent dat christenen ook in specifieke gemeenschappen moeten zorgen voor betere politiebescherming, een rechtvaardiger en eerlijker bankenstelsel, rechtvaardiger en eerlijker wijkbeheer en betere wetten.

Maar moet de kerk doen aan ontwikkeling of zelfs ook aan hervorming? Om theologische en praktische redenen, zo luidt het antwoord, moet in het algemeen de kerk als instituut zich concentreren op het eerste en deels op het tweede niveau – op bijstand en enigszins op individuele ontwikkeling. Als het gaat om het tweede en derde niveau, om gemeenschapsontwikkeling, sociale hervorming en het ter discussie brengen van sociale structuren, zouden gelovigen beter met verenigingen en organisaties kunnen samenwerken dan met de lokale kerk. Het is niet gemakkelijk om hier dogmatisch strakke lijnen te trekken. Verschillende sociale en culturele omstandigheden kunnen van invloed zijn op de mate van betrokkenheid van de kerk bij het ter sprake brengen van juridische kwesties. Als we er nu op terugkijken, applaudisseren we voor witte Anglicaanse kerken die predikten tegen en handelden tegen het kwaad van Afrikaanse slavernij in Amerika. Zo ook de Afro-Amerikaanse kerk die onder de extreme omstandigheden van slavernij en aan slavernij grenzende praktijken, alle drie niveaus van armenzorg voor haar rekening nam tot op de dag van vandaag.

Maar als richtlijn, vind ik dat de kerk betrokken moet zijn op het eerste niveau, en verenigingen, organisaties en pastoraten zouden op vrijwillige basis moeten samenwerken om het tweede en derde niveau uit te voeren. Waarom?

1. Velen zouden met het argument komen dat het tweede en derde niveau te duur zijn en financiële middelen weg zullen nemen van de dienst van het Woord. 2. Anderen stellen dat ze te politiek zijn en zouden vereisen dat de geloofsgemeenschap zich te sterk zou moeten verbinden met bepaalde privaatrechtelijke rechters en politieke partijen op manieren die de kerk in opspraak kunnen brengen. 3. Anderen zeggen dat het tweede en derde niveau te complex zijn en dat de ouderlingen van de kerk niet de capaciteit of het mandaat hebben om ze te beheersen; hun werk is de dienst van het Woord van God en het gebed (Handelingen 6:1-7).

Al deze argumenten zijn waardevol maar moeten genuanceerd en uitgewerkt worden om mijn stelling recht te doen. Ik kan hier dat proces niet de tijd en ruimte geven die daarvoor nodig zou zijn. Ik zou in acht willen nemen dat de meeste kerken in de V.S., die intensief zijn betrokken met de armenzorg, het opzetten van non-profit corporaties voor de uitvoering van gemeenschapsontwikkeling en hervorming van sociale structuren, beter vonden dan de directe uitvoering door de lokale kerkgemeenschap onder ouderlingen.

3. Jezus, de arme man

Volgens Spreuken identificeert God zich met de armen. “Wie vrijgevig is voor een arme, leent aan de HEER.”r In Mattheüs 25 staat dezelfde boodschap. Hierboven heb ik laten zien dat dit betekent dat op de dag des oordeels God in staat zal zijn om iemands houding van het hart jegens hem te beoordelen aan de hand van de houding van het hart jegens de armen. Maar het betekent ook iets dat fundamenteler is.

In Spreuken en Mattheüs 25 identificeert God zich symbolisch met de armen. Maar in de vleeswording en dood van Jezus, identificeert God zich letterlijk met de armen en slechtbedeelden. Jezus werd geboren in een voedertrog. Bij zijn besnijdenis offerde Jezus’ familie dat wat verlangd werd van de armen (Lucas 2:24). Hij zei: “De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen” (Mattheüs 8:20). Aan het eind van zijn leven, reed hij Jeruzalem binnen op een geleende ezel, bracht zijn laatste avond door in een geleende zaal, en toen hij stierf, werd hij in een geleende graftombe gelegd. Ze deelden loten uit voor zijn enige bezit, zijn mantel, want daar aan het kruis was hem alles ontnomen.

Dit alles geeft een nieuwe betekenis aan de vraag: “Heer, wanneer zagen we u hongerig, dorstig, naakt of in gevangenschap?” Het antwoord is – aan het kruis, waar hij stierf te midden van dieven, tussen de gemarginaliseerden. Geen wonder dat Paulus kon zeggen dat als je eenmaal hebt gezien hoe Jezus voor ons arm werd, je nooit weer op dezelfde wijze naar de armen zult kijken.


  1. Dit artikel is een enigszins aangepast manuscript van een document gepubliceerd op 28 mei 2008 bij The Gospel Coalition’s Pastors’ Colloquium in Deerfield, IL.
  2. D.A. Carson, “The Gospel of Jesus Christ (1 Cor 15:1-19),” een preek gepredikt op 23 mei 2007 tijdens The Gospel Coalitions’ conferentie in Deerfield, IL, hier beschikbaar in de oorspronkelijke taal: https://gospeltranslations.org/wiki/The_Gospel_of_Jesus_Christ_(1_Cor_15:1–19).
  3. Carson, “The Gospel of Jesus Christ.”
  4. Ibid.
  5. Ibid.
  6. Ibid.
  7. Jonathan Edwards, “Christelijke liefdadigheid: of, De plicht om de armen wel te doen, uitgelegd en toegepast,” in De werken van Jonathan Edwards (herzien en gecorrigeerd door Edward Hickman: 1834; herdruk, Carlisle, PA: Banner of Truth, 1974), 2:163-73.c
  8. Ibid., 2:164.
  9. Ibid., 2:165.
  10. Ibid., 2:165.
  11. Ibid., 2:171.
  12. Richard N. Longenecker, Galaten (WBC 41; Dallas: Word, 1990), 275.
  13. Philip Graham Ryken, Galaten (Hervormde verklaarders commentaar; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 2005), 248. d
  14. Edwards, “Christelijke liefdadigheid,” 2:171 (met originele toelichting).
  15. Ibid., 2:170.
  16. Ibid., 2:171-72.
  17. Ibid., 2:172 (Tegenwerping IX. 4).
  18. Bruce K. Waltke, Een toelicht op Michae (Grand Rapids: Eerdmans, 2007), 164. Waltke benadrukt dat het helpen van de armen soms “recht” en soms “goedertierenheid” wordt genoemd. Ik zal beide termen gebruiken en een korte uitleg van de verschillen geven later in het essay.
  19. Ibid., 390-94.
  20. Edwards, “Christelijke liefdadigheid,” 2:166 (met originele toelichting).
  21. Ibid.
  22. Douglas J. Mooa, De brief van Jakobus (Ondersteunende toelichting op het Nieuwe Testament; Grand Rapids: Eerdmans, 2000), 117.g
  23. Edwards, “Christelijke liefdadigheid,” 2:164.
  24. Ibid., 2:169.
  25. Voor het scenario dat de wereld vernieuwd zal worden in plaats van vervangen, zie Douglas J. Moo, “Natuur in de nieuwe schepping: Nieuwtestamentische eschatologie en de omgeving,” JETS 49 (2006): 449-88; en Herman Bavincka, “De vernieuwing van de schepping,” hoofdstuk 18 in Hervormde Dogmatiek (Grand Rapids: Baker, 2008), 4:715-30. h
  26. Bijvoorbeeld: “Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte” (Deuteronomium 10:19).
  27. Craig L. Blomberg, Noch armoe noch rijkdom: Een Bijbelse theologie over bezittingen (Nieuwe bestuderingen van de Bijbelse theologie 7; Downers Grove: IVP, 2001).i
  28. Zie C. Peter Wagnera, Groei van de kerk en het hele evangelie: Een Bijbels opdracht (San Francisco: Harper & Row, 1981), 101-4.k
  29. Robert D. Putnam, Bowling in je eentje: De ineenstorting en heropleving van de Amerikaanse gemeenschap (New York: Simon & Schuster, 2000), 22-24. l
  30. John R.W. Stott, Christelijke missie in de moderne wereld: Wat de kerk nu zou moeten doen! (Downers Grove: IVP, 1975), 27.m
  31. Edmund P. Clowney: “Evangelisatie over het koninkrijk,” in De dominee-evangelist: Predikant, model en activator voor kerkelijke groei (editie Roger S. Greenway; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 1987), 22.n
  32. Geciteerd in Rodney Stark, De opkomst van het christendom: Hoe de onbekende, minimale, Jezus-beweging binnen een paar eeuw de dominante religieuze macht in de Westerse wereld werd (San Francisco: HarperCollins, 1997), 84.o
  33. Redactionele opmerking: in samenhang met Timothy J. Kellera, Dienst van barmhartigheid: De roep van de weg naar Jericho (2e editie; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 1997).p
  34. In samenhang met D.A. Carson, Hoe lang, oh Heer? Beschouwingen op het lijden en het kwaad (2e editie; Grand Rapids: Baker, 2006), 51-59, waarin zes “soorten armoede” worden besproken.q

Noot van de vertaler

aNamen in de tekst:

bTenzij anders vermeld zijn Bijbelteksten geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)

cOriginele voetnoot: Jonathan Edwards, “Christian Charity: or, The Duty of Charity to the Poor, Explained and Enforced,” in The Works of Jonathan Edwards (rev. and corrected by Edward Hickman; 1834; reprint, Carlisle, PA: Banner of Truth, 1974), 2:163-73.

dOriginele voetnoot: Philip Graham Ryken, Galatians (Reformed Expositor’s Commentary; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 2005), 248.

eOriginele titel: A Commentary on Micah

fHerziene Statenvertaling (HSV)

gOriginele voetnoot: Douglas J. Moo, The Letter of James (Pillar New Testament Commentary; Grand Rapids: Eerdmans, 2000), 117.

hOriginele voetnoot: For the case that the world will be renewed rather than replaced, see Douglas J. Moo, "Nature in the New Creation: New Testament Eschatology and the Environment," JETS 49 (2006): 449–88; and Herman Bavinck, "The Renewal of Creation," chap. 18 in Reformed Dogmatics (Grand Rapids: Baker, 2008), 4:715–30.

iOriginele voetnoot: Craig L. Blomberg, Neither Poverty Nor Riches: A Biblical Theology of Possessions (New Studies in Biblical Theology 7; Downers Grove: IVP, 2001).

jGrieks voor ‘dienst’ of ‘ondersteuning’

kOriginele voetnoot: See C. Peter Wagner, Church Growth and the Whole Gospel: A Biblical Mandate (San Francisco: Harper & Row, 1981), 101–4.

lOriginele voetnoot: Robert D. Putnam, Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community (New York: Simon & Schuster, 2000), 22–24.

mOriginele voetnoot: John R. W. Stott, Christian Mission in the Modern World: What the Church Should Be Doing Now! (Downers Grove: IVP, 1975), 27.

nOriginele voetnoot: Edmund P. Clowney, "Kingdom Evangelism," in The Pastor-Evangelist: Preacher, Model, and Mobilizer for Church Growth (ed. Roger S. Greenway; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 1987), 22.

oOriginele voetnoot: Quoted in Rodney Stark, The Rise of Christianity: How the Obscure, Marginal, Jesus Movement Became the Dominant Religious Force in the Western World in a Few Centuries (San Francisco: HarperCollins, 1997), 84.

pOriginele voetnoot: Editor's note: Cf. Timothy J. Keller, Ministries of Mercy: The Call of the Jericho Road (2d ed.; Phillipsburg, NJ: Presbyterian & Reformed, 1997).

qOriginele voetnoot: Cf. D. A. Carson, How Long, O Lord? Reflections on Suffering and Evil (2d ed.; Grand Rapids: Baker, 2006), 51–59, which discusses six "Kinds of Poverty."

rSpreuken 19:17