Laat uw hart niet verharden in moeilijke tijden

Uit Bijbelse Boeken en Preken

Ga naar:navigatie, zoeken

Verwante bronnen
More Door John Piper
Auteur Index
More Over Volharding van de Heiligen
Onderwerp Index
Over deze vertaling
English: Do Not Harden Your Heart in the Day of Trouble

© Desiring God

Share this
Onze Missie
Deze vertaling is van het Evangelie Vertalingen, een online dienst, de evangelie gecentreerde boeken en artikelen vrij verkrijgbaar in elke natie en taal.

Hier meer (English).
Hoe u kunt helpen
Als u goed Engels spreken, kunt u met ons vrijwillig als vertaler.

Hier meer (English).

Door John Piper Over Volharding van de Heiligen
Een deel van de Hebrews-serie

Vertaling door Bert Dijkhoff

Review U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).



Hebreeën 3:7-191

De heilige Geest zegt immers: ‘Horen jullie vandaag zijn stem, 8 wees dan niet halsstarrig, als tijdens de opstand, ten tijde van de beproeving in de woestijn, 9 waar jullie voorouders Mij op de proef stelden en tartten, al hadden ze mijn daden gezien, 10 veertig jaar lang. Daarom wekten zij mijn toorn, Ik zei: “Altijd weer dwaalt hun hart, mijn wegen kennen ze niet.” 11 En in mijn toorn heb Ik gezworen: “Nooit zullen ze mijn rust binnengaan.”’ 12 Let er dus op, broeders en zusters, dat niemand van u door een kwaadwillig, ongelovig hart afvallig wordt van de levende God, 13 maar wijs elkaar terecht, elke dag dat dit ‘vandaag’ nog geldt, opdat niemand van u door zonde verleid wordt en daardoor halsstarrig wordt. 14 Want alleen als we tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons aanvankelijk vertrouwen, blijven we deelgenoten van Christus. 15 Wanneer er gezegd wordt ‘Horen jullie vandaag zijn stem, wees dan niet halsstarrig, als tijdens de opstand’ – 16 wie waren het dan die zijn stem hoorden en toch opstandig werden? Waren dat niet al degenen die onder Mozes’ leiding uit Egypte waren weggetrokken? 17 Tegen wie was zijn toorn veertig jaar lang gericht? Waren dat niet degenen die gezondigd hadden en van wie de lijken in de woestijn lagen? 18 En aan wie zwoer Hij dat ze zijn rust niet zouden binnengaan – toch zeker aan hen die ongehoorzaam waren? 19 Zo zien we dat zij er niet konden binnengaan vanwege hun ongeloof.

Inhoud

Jezus is groter dan Mozes

Vorige week zagen we dat op ten minste twee manieren Jezus Christus groter is dan Mozes.

Ten eerste staat er in Hebreeën 3:3 dat hij groter is dan Mozes zoals de bouwer van een huis groter is dan het huis dat hij heeft gebouwd. Met andere woorden Jezus is groter dan Mozes omdat hij Mozes heeft gemaakt. En vers 4 maakt deze indirecte conclusie concreet. God is de schepper van alle dingen. Dus Jezus Christus is God. Dat is wat de auteur in Hebreeën 1:8 schreef: “Maar tegen de Zoon zegt Hij: ‘God, uw troon houdt stand tot in alle eeuwigheid.’”

Ten tweede staat er in Hebreeën 3:5-6 dat Jezus groter is dan Mozes zoals een zoon des huizes groter is dan een slaaf van het huis. De Zoon is erfgenaam van het huis. Hij bezit het, heeft er het zeggen en onderhoudt het.

Met andere woorden wat we in Hebreeën 3:3-6 hebben is een herformulering van Hebreeën 1:2: “Nu, aan het einde van de tijd, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, (1) die Hij heeft aangesteld als erfgenaam van alles wat bestaat, en (2) door wie Hij het heelal geschapen heeft.” Dezelfde twee gloriën van Christus die we zagen in Hebreeën 3. Christus is de Schepper van alles en de Erfgenaam van alles. Dat wil zeggen, hij creëerde alle dingen inclusief de mensen waarvan Mozes er eentje is, en hij is de erfgenaam van alle dingen, inclusief het huis waarin Mozes een dienaar is.

Wij zijn het huis van God, ALS

Dan, aan het einde van de tekst van vorige week (Hebreeën 3:6b) plaatst de schrijver ons in de metaforische voorstelling. Hij zegt tegen zijn lezers dat zij (wij) dat huis van God zijn – het huis dat zijn Zoon schiep en erft – “als we tenminste trots en zonder schroom vasthouden aan datgene waarop wij hopen” – “Wij vormen dat huis, als we tenminste trots en zonder schroom vasthouden aan datgene waarop wij hopen.”

Deze “als” is een uiterst serieus ding. Wij zijn z’n huishouding – wij zijn Gods mensen, wij zijn Gods bezit en erfenis, wat wil zeggen, we zijn gered – als. Deze “als” is zo serieus en zo belangrijk dat de rest van hoofdstuk 3 er een ondersteuning en uitleg van is. In feite is veel van de rest van het boek bedoeld om deze “als” te verduidelijken.

En hier, aan het einde van de twintigste eeuw, in Amerika, is het zelfs meer van belang dat we het horen en het begrijpen, want we worden geconfronteerd met stemmen in boeken, op de radio, in preken en liederen die de term “onvoorwaardelijk” achteloos gebruiken – zoals bijvoorbeeld in de uitdrukkingen “onvoorwaardelijke liefde” en “onvoorwaardelijke acceptatie.” En zeer vaak, wanneer het gebruikt wordt, is er geen inspanning om zuiver bijbels onderscheid te maken tussen wat onvoorwaardelijk is – zoals Gods verkiezende liefde – en wat niet onvoorwaardelijk is – zoals Gods rechtvaardigende en verheerlijkende liefde. Een van mijn hoofdredenen om Toekomstige genade2 te schrijven was om te helpen deze belangrijke bijbelse les te verhelderen. Maar nu hebben we het direct voor onze neus in Hebreeën 3:6. Wij zijn Gods huis, “als we tenminste trots en zonder schroom vasthouden aan datgene waarop wij hopen.”

Laten we eens dieper ingaan op deze enorme “als” en dan de rest van het hoofdstuk dit laten uitleggen en laten zien waarom het zo belangrijk is.

Een voorwaarde voor zijn, niet voor worden

Let er ten eerste op dat deze voorwaarde – “als we tenminste vasthouden aan datgene waarop wij hopen” – een voorwaarde is voor iets wat we nu zijn. In vers 6 staat niet: Jullie zullen dat huis vormen, als jullie vasthouden aan datgene waarop jullie hopen. Er staat: “Wij vormen Gods huis” als we vasthouden aan datgene waarop wij hopen. Het is min of meer als zeggen: “U bent een Zuiderling als u de naam van Ronald Reagans vrouw uitspreekt als ‘Naintsy’ in plaats van Nancy.” Door op die manier te praten wordt u geen Zuiderling; het laat zien dat u er een bent.

Dus ik denk dat Hebreeën 3:6 ons leert dat “als we tenminste trots en zonder schroom vasthouden aan datgene waarop wij hopen, we laten zien dat we Gods huis zijn.” Dat is wat de huishouding van God definieert: Gods mensen hopen op God. Gods mensen hebben vertrouwen in God. Ze houden vast aan God als hun trots. Dat is de menselijke eigenschap van en het bewijs van toebehoren aan Gods huishouding. Wanneer u zeker wilt weten dat u onderdeel van Gods huishouding bent, test dan of u hoop in God heeft en vertrouwen in God en naar God kijkt voor uw toekomstige zekerheid en geluk, en de tevredenheid van uw hart.

Hier volgt nog een verduidelijking ervan: in vers 1 worden de lezers “deelhebbers van de hemelse roeping” genoemd. Er staat: “Daarom, heilige broeders en zusters, die deel hebt aan de hemelse roeping …” Dus de auteur gaat ervan uit dat zijn lezers al deelhebbers zijn van de hemelse roeping. Ze zijn gebonden aan de hemel. Ze zijn niet slechts toehoorders van de roeping; ze zijn deelhebbers van – delers van – de roeping. Dus wanneer hij hiervoor een grote “als” plaatst in vers 6 – als we tenminste vasthouden aan datgene waarop wij hopen – bedoelt hij: jullie zijn deelhebbers van de roeping, jullie zijn de huishouding van God, en het bewijs daarvoor is jullie halsstarrig vertrouwen en hoop in God tot het einde.

Spring nu eens vooruit naar vers 14 om te bevestigen dat de auteur op deze manier denkt. In vers 14 staat een “als”-bewering die lijkt op die in vers 6: “Want wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.”³ “Deel aan Christus hebben” is in vers 14 praktisch hetzelfde als het “deel hebben aan de hemelse roeping” in vers 1. En beide zijn hetzelfde als “Gods huis zijn” in vers 6.

Maar let eens zorgvuldig op de bewoording in vers 14 want het is een sterke bevestiging dat we op de goede weg zijn. Er staat: “Want wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” De voorwaarde is toekomstig: “als wij het beginsel tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” Maar het effect van de voorwaarde houdt verband met het verleden: “Want wij hebben deel aan Christus gekregen.” Het is dus duidelijk dat het punt hier niet is: houdt vast aan uw beginsel zodat u in de toekomst deelhebber van Christus wordt. Het punt is: houdt vast aan uw beginsel om te laten zien (aantonen, bewijzen, demonstreren) dat u deelgenoot bent van Christus.

Redding kan niet verloren zijn

Dit is nu uiterst van belang omdat het laat zien dat de auteur niet gelooft dat je deel kunt hebben aan Christus, delen in zijn hemelse roeping, deelgenoot bent van zijn huis en vervolgens die redding verliest. Dit is ontzettend belangrijk omdat, zo God het wil, we andere delen van dit boek gaan zien, die gemakkelijk uitgelegd kunnen worden als zouden we onze redding kunnen verliezen.

Maar stel uzelf deze vraag: Als vers 14 luidt: “Want wij hebben deel aan Christus gekregen [in het verleden], als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe [in de toekomst]onwrikbaar vasthouden,” welke conclusie moeten we dan trekken wanneer we (in het verleden) niet het beginsel van de vaste grond van het geloof vasthielden? Ik denk dat het antwoord is: Dan hebben we geen deel aan Christus gekregen. Het zou verkeerd zijn om te zeggen: “Als we niet het beginsel van de vaste grond van het geloof vasthielden, zelfs wanneer we deel aan Christus hadden gekregen, desondanks verliezen we nu ons deelgenootschap in Christus.” Dat is het tegendeel van wat er in deze vers wordt beweerd. We hebben deel aan Christus gekregen, als we het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden; en als we het beginsel van de vaste grond van het geloof niet tot het einde toe onwrikbaar vasthouden, hebben we geen deel aan Christus gekregen. Niet het beginsel van de vaste grond van het geloof vasthouden, zorgt er niet voor dat we onze redding verliezen; het laat zien dat we niet werkelijk gered waren.

Vertrouwen vasthouden

Alles in hoofdstuk 3 (en ik zou zeggen alles in dit boek) is geschreven ter aanmoediging en versterking van u om serieus, scherp en oplettend te zijn in de strijd om het beginsel van de vaste grond van het geloof in Christus tot het einde toe onwrikbaar vast te houden. Laat me u dit demonstreren zodat u gevoel krijgt bij de belangrijkheid ervan voor de schrijver aan de Hebreeën. Keer op keer dringt de schrijver er bij ons op aan om volhardend in het geloof te zijn en niet ons vertrouwen op te geven want dat is het levend bewijs dat we ware deelgenoten van Christus zijn. Bijvoorbeeld:

De kracht om te volharden komt van God

En nu we aan het einde van het boek zijn gekomen, schept hij er behagen in ons te zegenen en ons eraan te herinneren dat de kracht om vol te houden tot aan het einde, niet de onze is maar die van God. Dat is het punt van Hebreeën 13:21.

[Moge de God van de vrede] … U toerusten met al het goede, zodat u zijn wil kunt doen. Moge Hij in ons datgene tot stand brengen wat Hem welgevallig is, door Jezus Christus, aan wie de eer toekomt, tot in alle eeuwigheid. Amen.

De zekerheid ligt voor gelovigen niet in de afwezigheid van voorwaarden maar in machtige beloften.

Maar de manier waarop we ervaren hoe de macht van God door Christus in ons werkt aan deze volhardende genade, is door de waarschuwingen en beloften van het Woord van God. Daarom is het boek geschreven. God werkt in ons niet aan de volharding los van het Woord. Hij werkt via het Woord. Onze grote redding en onze grote Redder (waar dit boek over gaat) zijn de inspiratie die de Geest aanwendt om ons vast te houden. Dus we moeten rekening houden met Jezus (3:1) en niet onze grote redding veronachtzamen (2:3). Om ons daarbij te helpen, is dit boek geschreven.

Laten we daarom even kijken hoe de auteur ons helpt met Hebreeën 3:7-19 en daarna zullen we aanstaande zondag weer terugkomen op deze tekst.

Voorbeeld en waarschuwing om te volharden

Zijn belangrijkste aanpak in deze verzen is een zeer ernstige waarschuwing bij de manier waarop God in het verleden tewerk ging, namelijk, op de manier waarop hij omging met Israël nadat het Egypte verliet, en ondanks alle macht en genade voor hun bestwil, stelden ze God op de proef met gemopper en ongeloof. Het resultaat was dat hij hen in de steek liet zodat ze in de woestijn stierven en hij zwoor dat ze niet Gods rust in het beloofde land binnen zouden gaan.

Het punt is dat het volk van Israël dient als voorbeeld of zinnebeeld of lesboek voor de lezers. Ze werden met grote genade behandeld toen God hen met tekenen en wonderen uit Egypte haalde. En deze mensen hadden tekenen en wonderen gezien (Hebreeën 2:4). Ze hadden een voorproefje gekregen van de krachten die komen (6:5). De Heilige Geest was aan het werk in hun midden en ze hadden deel gekregen in zijn gave (6:4). Dit alles is wat de Israëlieten ervoeren toen ze Egypte verlieten. En een korte tijd waren ze zeer blij en kennelijk vol vertrouwen in God.

Maar dat hield niet lang aan. En dat is waarom dit voorbeeld zo belangrijk is voor de auteur van Hebreeën. Hij wil dat belijdende christenen doorzetten. Want dat is de enige manier waarop ze zullen bewijzen dat ze echt Gods huis zijn en waarlijk delen in Christus’ redding. Dus zegt hij, kijk naar Israël en wees niet als hen. Haal dat eens uit vers 8:

Wees dan niet halsstarrig, als tijdens de opstand, ten tijde van de beproeving in de woestijn, 9 waar jullie voorouders Mij op de proef stelden en tartten, al hadden ze mijn daden gezien, 10 veertig jaar lang. Daarom wekten zij mijn toorn, Ik zei: “Altijd weer dwaalt hun hart, mijn wegen kennen ze niet.” 11 En in mijn toorn heb Ik gezworen: “Nooit zullen ze mijn rust binnengaan.”’

Met andere woorden, ze hadden Gods genadig werk gezien; ze hadden tekenen, wonderen en mirakels van genade gezien; ze hadden geproefd van de hemelse gave, maar in plaats van mild te worden om God te vertrouwen op de dag der beproeving als de dingen moeilijk zijn, werden ze hard en ongelovig en vertrouwden ze niet op Gods goedheid maar morden. Het resultaat was dat God kwaad was en hen het beloofde land ontzei.

Het punt is dat dit ons zal overkomen als – het grote “als” van de verzen 6 en 14 – als we onze harten verharden op de dag van de beproeving en morren tegen hem en ons vertrouwen en onze hoop in God weggooien. Het verhaal over Israël is een voorbeeld voor de belijdende kerk. Behandel de genade van God niet met minachting – door het te beschouwen als wat je krijgt om aan de Egyptische ellende te ontsnappen maar er ontevreden mee te zijn als begeleiding en voorziening in de woestijn van dit leven. O, hoeveel belijdende christenen willen de genade van vergeving zodat ze niet naar de hel gaan, maar hebben harde harten jegens de Heer als het gaat om dagelijkse verbondenheid met hem!

Geloof is voor het leven, niet enkel om te ontsnappen

Let wel, de zaak van volharding is niet in de eerste plaats een zaak van gedrag. Stel dus niet meteen de vraag: Welke acties moet ik van God ondernemen? De zaak in deze tekst is die van het hart. Het is een kwestie van geloven in of vertrouwen op dan wel hopen op God. Kijk naar vers 10: ‘Daarom wekten zij mijn toorn, Ik zei: “Altijd weer dwaalt hun hart, mijn wegen kennen ze niet.”’ Waarom kwamen de mensen het beloofde land niet binnen? Je zou kunnen zeggen dat ze hadden gezondigd en dat ze opstandig waren en mopperden. Ja. Maar kijk eens hoe de auteur dit hoofdstuk eindigt. Vers 19: “Zo zien we dat zij er niet konden binnengaan vanwege hun ongeloof.” Halsstarrige zonde ten aanzien van Gods genade is een teken van ongeloof.

Ja, de mensen waren verbitterd omdat God hen testte (v. 8), ja, ze zondigden (v. 17), maar onder dit alles lag het basisprobleem: ze geloofden God niet, wat wil zeggen dat ze geen vertrouwen hadden in zijn goedheid – om te leiden, beschermen, voorzien en tevreden te stellen. Zelfs al hadden ze gezien hoe de wateren van de Rode Zee werden gesplitst en ze over een droge bedding naar de overkant konden lopen, op het moment dat ze dorstig werden, waren hun harten hard jegens God en vertrouwden ze er niet op dat hij voor hen zou zorgen. Ze protesteerden tegen hem en zeiden dat het leven in Egypte beter was.

Om dat te voorkomen, is dit boek geschreven. O, hoeveel belijdende christenen maken een begin met God. Ze horen dat hun zonden vergeven kunnen worden en dat ze aan de hel kunnen ontsnappen en naar de hemel kunnen gaan. En ze zeggen: wat heb ik te verliezen, ik zal geloven. Maar dan, na een week of een maand, een jaar of na tien jaar, komt de beproeving – een seizoen zonder water in de woestijn. Een afmatting met manna en een subtiel groeiend verlangen naar de kortstondige geneugten van Egypte, zoals staat in Numeri 11:5-6: “We verlangen terug naar de vis die we in Egypte volop te eten hadden, naar de komkommers en watermeloenen, de prei, uien en knoflook. We drogen uit, we zien nooit iets anders dan dat manna.”

Dat is een vreselijke toestand om in te verkeren – om te zien dat je niet langer meer geïnteresseerd bent in Christus en in zijn Woord en in bidden en aanbidden, en in zendingen en in het leven voor de glorie van God. En al die vluchtige geneugten van deze wereld aantrekkelijker vindt dan de zaken van de Geest.

Als dat uw toestand is deze morgen, dan dring ik er bij u op aan om te luisteren naar de Heilige Geest in deze tekst. Besteed aandacht aan het Woord van God (2:1). Wees dan niet halsstarrig (3:8). Wees alert op de verleiding van de zonde (3:13). Beschouw Jezus als de apostel en hogepriester van ons geloof (3:1). En houdt vast aan uw trouw en de trots van uw hoop in God (3:6).

En als u nog nooit een start met God hebt gemaakt, vestig dan uw hoop in God. Keer u af van zonde en van zelfvoorziening, en heb vertrouwen in een grote Redder. Deze dingen staan geschreven (en deze preek is gepredikt) opdat u gelooft en volhardt, en het leven hebt.


Noot van de vertaler

1Tenzij anders vermeld zijn Bijbelteksten geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 (NBV21)

2 Originele titel Future Grace

3 Herziene Statenvertaling (HSV)