Verankerd in genade
Uit Bijbelse Boeken en Preken
Door R.C. Sproul
Over The Doctrines of Grace
Een deel van de Right Now Counts Forever-serie
Vertaling door Bert Dijkhoff
U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).
Het historisch debat tussen protestantisme en rooms-katholicisme wordt vaak pakkend weergegeven in termen als een dispuut over werken vs. geloof en/of verdienste vs. genade. De gezaghebbende Reformatoren verwoorden hun standpunt inzake de rechtvaardiging met behulp van theologische stenografie bestaande uit Latijnse slogans, en de uitdrukkingen die ze gebruikten – sola fide en sola gratia – zijn diep verankerd geraakt in de protestantse geschiedenis. Sola fide, of “alleen door geloof,” negeert dat onze werken bijdragen aan de grond voor onze rechtvaardiging, terwijl sola gratia, of “alleen door genade,” negeert dat al onze eigen verdiensten bijdragen aan onze rechtvaardiging.
Het probleem met slogans is dat ze in hun functie als theologische steno gemakkelijk verkeerd begrepen kunnen worden of gebruikt worden als goedkeuring van het te simpel voorstellen van complexe materie. Dus als geloof scherp is afgebakend van onze werken, kunnen diverse verstoringen gemakkelijk ons inzicht beïnvloeden.
Toen de Reformatoren erop bestonden dat rechtvaardiging alleen door geloof komt, bedoelden ze niet dat geloof op zich een soort werk is. Terwijl ze zochten hoe de werken uit te sluiten als basis voor onze rechtvaardiging wouden ze niet suggereren dat geloof iets bijdraagt aan de rechtvaardiging.
DE KERN VAN DE ZAAK
Het mag gezegd worden dat de kern van het zestiende-eeuws debat over de rechtvaardiging de kwestie van de rechtvaardigingsgrond was. De grond voor rechtvaardiging is de basis waarop God recht spreekt over iemand. De Reformatoren hielden vol dat volgens het Bijbels standpunt de enige mogelijke grond voor onze rechtvaardiging de gerechtigheid van Christus is. Dit is een duidelijke verwijzing naar de gerechtigheid die Jezus opbracht terwijl Hij Zijn leven leefde; het is niet de gerechtigheid van Christus in ons maar de gerechtigheid van Christus voor ons.
Als we de kwestie van de grond voor rechtvaardiging dwars voor ons houden, zien we dat sola fide een stenografische slogan is voor niet alleen de doctrine van de rechtvaardiging door geloof maar ook voor de opvatting dat rechtvaardiging alleen door Christus is. Het is in, door en dankzij de gerechtigheid van Christus alleen dat God ons in Zijn ogen als rechtvaardig ziet.
Met zeggen dat rechtvaardiging door geloof is, wordt eenvoudigweg bedoeld dat door of dankzij geloof we Christus’ gerechtigheid op onze rekening bijgeschreven krijgen. Geloof is dus het instrument of middel waarmee we Christus verkrijgen.
Rome leert ons dat het instrument van de rechtvaardiging het sacrament van de doop (in eerste instantie) en het boetesacrament (in tweede instantie) is. Via het sacrament wordt de genade van de rechtvaardiging of de gerechtigheid van Christus toegediend aan (of gegoten in) de ziel van de ontvanger. Vervolgens moet die persoon inwilligen met en samenwerken met deze toegediende genade zodanig dat ware gerechtigheid onlosmakelijk met de gelovige verbonden raakt, waarop God deze persoon rechtvaardig verklaart. Voordat God iemand rechtvaardig verklaart, moet die persoon eerst rechtvaardig worden.
Dus, Rome denkt dat als een persoon rechtvaardig moet worden, hij drie dingen nodig heeft: genade, geloof en Christus. Rome leert niet dat de mens zichzelf kan redden door zijn eigen verdienste zonder genade, door zijn eigen werken zonder geloof of door hemzelf zonder Christus. Waar ging al dat gedoe dan over?
Noch de debatten van de zestiende eeuw, noch de recente discussies en verklaringen van samenwerking tussen katholieken en protestanten waren in staat om de kernproblematiek van het debat op te lossen, de kwestie van de rechtvaardigingsgrond. Is het de toegedichte gerechtigheid van Christus of de toegediende gerechtigheid van Christus?
Tegenwoordig halen velen slechts hun schouders op als ze geconfronteerd worden met dit eeuwenoud conflict, en zeggen: “Nou en?” of “Wat stelt dat nou voor?” Daar beide kanten bevestigen dat de gerechtigheid van Christus nodig is voor onze rechtvaardiging en dat genade en geloof eveneens nodig zijn, lijkt het dieper in gaan op andere technische aspecten tijdverspilling of een staaltje theologische, belerende arrogantie. Het hele debat lijkt voor steeds meer mensen als een storm in een glas water.
TWEE GEZICHTSPUNTEN
Wel, wat stelt het eigenlijk allemaal voor? Laat me deze vraag beantwoorden vanuit twee gezichtspunten, het ene theologisch, het andere persoonlijk en existentieel.
Wat het theologisch voorstelt is de essentie van het evangelie. Voorstellingen worden niet veel groter dan deze. Het Goede Nieuws is dat de gerechtigheid die God vraagt van Zijn schepselen voor hen is behaald door Christus. Het werk van Christus telt voor de gelovige. De gelovige is rechtvaardig bevonden op basis van wat Jezus deed voor hem, buiten hem om en zonder hem, maar niet door wat Jezus in hem doet. Voor Rome is iemand niet rechtvaardig bevonden tot of tenzij rechtvaardigheid onlosmakelijk met hem verbonden is. Hij krijgt de hulp van Christus maar God zal hem niet Christus’ gerechtigheid veronderstellen, overdragen of toerekenen.
Wat betekent dit persoonlijk en existentieel? Rome’s gezichtspunt roept wanhoop in mijn ziel op. Als ik moet wachten totdat ik onherroepelijk rechtvaardig ben voordat God mij rechtvaardig verklaart, heb ik een lange wachttijd in het vooruitzicht. Volgens Rome zal ik alle rechtvaardigende vergiffenis die ik heb, verliezen als ik een doodszonde bega. Zelfs als ik het terugwin via het sacrament van de biecht, staat mij het vagevuur te wachten. Als ik sterf met enige vorm van onreinheid in mijn leven, moet ik door het vagevuur om “gezuiverd” te worden van alle onreinheden. Dat kan ettelijke duizenden jaren vergen voordat het volbracht is.
Wat een radicaal verschil met de Bijbelse evangelie die me verzekert dat rechtvaardiging in de ogen van God voor mij opgaat zodra ik vertrouwen stel in Jezus. Want Zijn gerechtigheid is perfect, het kan noch toe- noch afnemen. En als Zijn gerechtigheid mij is toegerekend, heb ik nu de volle en complete grond voor de rechtvaardiging.
De kwestie toegedichte vs. toegediende gerechtigheid kan nooit opgelost worden zonder verwerping van de een of de ander. Ze zijn elkaar uitsluitende gezichtspunten van de rechtvaardiging. Als de ene waar is, moet de ander wel onwaar zijn. Een van deze gezichtspunten verkondigt de ware Bijbelse evangelie; de andere is een valse evangelie. Ze kunnen eenvoudigweg niet beide waar zijn.
Nogmaals, deze kwestie kan niet opgelost worden met matige argumentatie. De twee onverenigbare visies zouden genegeerd kunnen worden of geminimaliseerd (zoals dat in moderne dialogen gebeurt door historische herziening), maar ze kunnen niet verenigd worden. Noch kunnen ze worden gereduceerd tot louter een misverstand – beide partijen zijn daarvoor te intelligent dat zoiets 400 jaar kon blijven bestaan.
De kwestie van verdienste en genade in rechtvaardiging wordt vertroebeld door verwarring. Rome spreekt van gelovigen die twee soorten verdiensten hebben: in uitgebreide zin en in strikte zin. Een verdienste in uitgebreide zin wordt verkregen door goede werken te verrichten in samenhang met het sacrament van de verzoening. Deze werken zijn niet zo verdienstelijk dat ze een rechter der rechtvaardiging kunnen verplichten ze te belonen, maar ze zijn goed genoeg om het “passend” of “samenhangend” te maken voor God om ze te belonen.
Verdienste in strikte zin is van een hogere orde van verdienste verkregen door heiligen. Maar zelfs deze verdienste wordt door Rome gedefinieerd als zijnde geworteld en verankerd in genade. Het is een verdienste die niet verkregen zou kunnen worden zonder de invloed van de genade.
De Reformatoren wezen zowel de verdiensten in uitgebreide als die in strike zin af met het argument dat onze situatie niet alleen in genade is geworteld, het is genadig op alle punten. De enige verdienste die telt ten aanzien van onze rechtvaardiging is de verdienste van Christus. Inderdaad, we zijn gered door verdienstelijke werken – Christus’ werken. Dat we zijn gered door andermans verdienste die ons is toegerekend, is de diepe essentie van de genade der verlossing.
Het is deze genade die nooit mag worden geschonden of verhandeld door de kerk. Zonder haar zijn we echt hopeloos en hulpeloos wanneer we als rechtvaardigen moeten staan voor een heilige God.