Want God heeft de wereld lief
Uit Bijbelse Boeken en Preken
Door Thomas Ascol
Over Liefde van God
Een deel van de A Pastor's Perspective-serie
Vertaling door Bert Dijkhoff
U kunt ons helpen door de herziening van deze vertaling voor de nauwkeurigheid. Hier meer (English).
Elke Christen gelooft in de beperkte verzoening. Dat kan in de oren van mijn Arminianistische vrienden belachelijk klinken omdat lange tijd werd aangenomen dat alleen Calvinisten deze gevreesde leer aanhingen. Maar als de dood van Jezus Christus erkent wordt als een echte verzoening (en niet slechts een potentiële) kom je niet onder de kwestie van beperking uit tenzij je gelooft in de leugen van het universalisme.
Het is de erkenning dat Christus’ dood ware verzoening bracht voor zondes. Deze erkenning die onze interpretatie bepaalt van die prachtige teksten die gaan over de enorme reikwijdte van Zijn reddend werk. Bijvoorbeeld, Johannes schrijft dat het Jezus is “die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld” (1 Johannes 2:2)[1]. De keuze is hier niet tussen Calvinisme en Arminianisme. Het is tussen Calvinisme en universalisme. Als met “wereld” wordt bedoeld “ieder en elk mens die ooit geleefd heeft of zal leven” dan zal iedereen gered worden vanwege het neutraal karakter van het zoenoffer. Er zou geen onbetaalde zonde overblijven – inclusief de zonde van ongeloof.
Niemand die de Bijbelse lessen over hel en veroordeling serieus neemt, zou ooit universalisme bekrachtigen, wat inhoudt dat Johannes het woord “wereld” hier gebruikt in een andere betekenis dan ieder en elk mens die ooit zal leven (zoals hij vaker doet; zie Johannes 14:19; 16:8; 18:20; 1 Johannes 2:15). Het is Johannes’ zorg te verzekeren dat Jezus de enige Redder is die de wereld heeft. Zijn dood bevrijdt niet alleen mensen uit de Joodse, Amerikaanse of uit een andere gemeenschap, maar uit de hele wereld.
Calvinisme beschermt aan de ene kant tegen de ketterij van het universalisme en aan de andere kant tegen de fout om het neutraal karakter van de verzoening teveel in te perken. De Calvinist erkent dat de dood van Jezus iedereen redt, voor wie het bedoeld was. Anders gezegd, de verzoening moet als beperkt worden gezien in omvang en doel. Iedereen voor wie Christus stierf, zal worden gered.
Arminianisme daarentegen kan tegen zulke misvattingen niet succesvol beschermen. De Arminianist beweert dat de dood van Jezus bedoeld was om ieder en elk mens uit de geschiedenis te redden zonder dat echt te doen. Dus redde de verzoening niet iedereen voor wie het was bedoeld. Anders gezegd, de Arminianistische visie, hoewel zij beweert dat de verzoening een oneindige reikwijdte heeft, moet concluderen dat ze beperkt is in de werkzaamheid. Ze faalt in het volledig bereiken van haar universeel doel.
Het verschil tussen deze twee visies is als het verschil tussen een smalle brug die zich over de hele vallei strekt, en een bredere die maar tot de helft gaat. Wie interesseert het hoe breed die is als je er de overkant niet mee kunt bereiken?
Dat verschil riep bij Charles Spurgeon het argument op dat Arminianisme de verzoening van Christus veel meer beperkt dan het Calvinisme. De Arminianist beweert: “’Christus stierf opdat elk mens gered kan worden als’ – en dan volgen bepaalde voorwaarden voor de redding. Door wie wordt nu de dood van Christus beperkt? Wat zegt u? U beweert dat Christus niet onfeilbaar stierf ter veiligstelling van de redding van iedereen. Wat blieft? Als u beweert dat wij Christus’ dood beperken, zeggen wij: “Nee, mijn beste, u bent het die dat doet.” Wij zeggen dat Christus stierf zodat hij feilloos de redding zeker stelde van een niet door mensen telbare menigte die via Christus’ dood niet alleen gered kunnen worden maar gered zijn, gered moeten worden en met geen mogelijkheid het gevaar kunnen lopen iets anders te zijn dan gered. U bent welkom bij uw verzoening; u mag haar houden. We zullen de onze nooit herroepen vanwege het belang ervan” (Spurgeon’s Preken[2], volume 4, pagina 228).
Wat is dan “onze” visie op de verzoening die Spurgeon zo passievol verdedigde? In het bijzonder is het het inzicht dat Jezus werkelijk iedereen heeft verlost die Hij van plan was te verlossen toen Hij zijn bloed vergoot aan het kruis. Net zoals de hogepriester onder het oude verbond de namen van de twaalf stammen van Israël op zijn borstplaat droeg tijdens de uitvoering van zijn offerdienst, zo had onze grote Hogepriester onder het nieuwe verbond de namen van Zijn mensen gegraveerd in Zijn hart toen Hij Zichzelf gaf als offer voor hun zonden.
In Johannes 10 maakt Jezus het aandachtsveld van Zijn verzoenende dood duidelijk. Hij noemt Zichzelf de “Goede Herder” die “zijn leven geeft voor de schapen” (Johannes 10:11). Kort hierna beschrijft Hij Zijn schapen als zij die Hem zijn gegeven door Zijn Vader. Bovendien verklaart hij botweg enkele ongelovige Israëlieten: “U wilt me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort” (Johannes 10:26-29).
Het hogepriesterlijk gebed van onze Heer in Johannes 17 laat dezelfde soort beperkte omvang zien. Als Hij zich voorbereidt voor Zijn offerdood voor Zijn mensen, bidt Hij specifiek – jawel, exclusief – voor hen. Zij zijn degenen die door de Vader uit de wereld gegeven zijn (vers 6). Als gevolg daarvan was zijn priesterlijke bemiddeling beperkt tot hen: “Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die u mij hebt gegeven, omdat zij van u zijn” (vers 9). Het is ondenkbaar dat Jezus tekortschoot door niet te bidden voor hen voor wie Hij zou gaan sterven als plaatsvervangend offer. Degenen voor wie Hij bad zijn dezelfde als voor wie Hij stierf.
De leer van de beperkte verzoening wijst niet op tekortkomingen in de dood van Christus. Omdat Hij het is die leed, is de dood van Jezus van oneindige waarde. De Dordtse Leerregels gaan ver om dit punt vast te stellen en verklaren helder: “Deze dood des Zoons Gods is … van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld” (2.3).
De beperking in de verzoening is afkomstig van het voornemen en doel van God toen Hij Jezus naar het kruis stuurde. Christus’ verzoenend werk was ontworpen om een specifieke verzoening voor Zijn eigen mensen te zijn – degenen die door de Vader aan Hem zijn gegeven. Zijn dood was bedoeld om de uitverkorenen te redden.
Jezus leert ons dat Zijn verlossende geestelijke dienst werd verricht ter vervulling van een goddelijk, voorbereid plan. Dat is wat Hij bedoeld in Johannes 6:38-39: “Want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft. Dit is de wil van hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag.”
Theologen verwijzen naar deze afspraak als het verbond van de verlossing waarin, voordat de historie begon, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zworen om voor de redding van gevallen mensen te zorgen. Uit pure barmhartigheid en genade koos de Vader de te redden individuen (Romeinen 9:11-13; Efeziërs 1:4; 2 Thessalonicenzen 2:13). Deze uitverkorenen gaf Hij aan zijn Zoon (Johannes 6:37, 39; 17:6, 9, 24) die Zich wijdde aan de voltooiing van hun redding door Zijn vleesgeworden verlossingsmissie (Marcus 10:45; Johannes 10:11). Door de goddelijke agenda te blijven volgen, werd de Geest de wereld ingezonden door de Vader en de Zoon (Johannes 15:26; 16:5-15) om het werk van Christus toe te passen bij hen die de Vader aan de Zoon gaf en voor wie de Zoon stierf.
Deze visie op verzoening garandeert het succes van de evangelisatie. God heeft een volk dat perfect gered zal zijn dankzij de prediking van het evangelie. Hij heeft hen uitverkoren. Christus stierf voor hen. En de Geest zal hen laten herleven via de boodschap over de redding. Deze waarheid sleepte Paulus langs de ontmoedigingen in Korinthe (Handelingen 18:9-10) en het laat ons vandaag doorzetten in onze evangelische inspanningen – niet alleen lokaal maar globaal (Openbaring 5:9).
Noot van de vertaler